Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie W
- wij
- wijbisschop
- wijd
- wijd vermaard
- wijdbeens
- wijdberoemd
- wijdeling
- wijden
- wijders
- wijding
- wijdlopig
- wijdte
- wijf
- wijfje
- wijgeschenk
- wijk
- wijken
- wijkgeneesheer
- wijkplaats
- wijkverpleegster
- wijkwast
- wijkzuster
- wijl, wijle
- wijlen
- wijm
- wijmen
- wijn
- wijnaccijns
- wijnachtig
- wijnappel
- wijnazijn
- wijnbak
- wijnberg
- wijnboer
- wijnbottelen
- wijnbouw
- wijnbouwer
- wijndruif
- wijnfles
- wijngaard
- wijngaardenier
- wijngaardluis
- wijngaardslak
- wijngeest
- wijnglas
- wijngrog
- wijnhandel
- wijnheffe
- wijnhuis
- wijnjaar
- wijnkaart
- wijnkan
- wijnkaraf
- wijnkelder
- wijnkleurig
- wijnkoeler
- wijnkoper
- wijnkuip
- wijnland
- wijnlezen
- wijnmaal
- wijnmaand
- wijnmoer
- wijnoogst
- wijnpakhuis
- wijnpeer
- wijnpeiler
- wijnpers
- wijnpijp
- wijnpokken
- wijnrank
- wijnroeien
- wijnroeier
- wijnrood
- wijnruit
- wijnsaus
- wijnschaal
- wijnsoep
- wijnsteen
- wijnsteenzuur
- wijnstok
- wijntapper
- wijnteelt
- wijnvat
- wijnverlaten
- wijnverlater
- wijnversnijden
- wijnvlek
- wijs
- wijsbegeerte
- wijselijk
- wijsgeer
- wijsgerig
- wijsheid
- wijshoofd
- wijsmaken
- wijsneus
- wijsneuzig
- wijsvinger
- wijte
