o. eeuwfeesten (feestelijke herdenking van het honderdjarig bestaan van een inrichting, van de honderdste verjaardag van een gebeurtenis enz.); ook: eeuwgetijde, o. eeuwgetijden.
eeuwig
I. bn., bw. (1 begin noch einde hebbend; niet gebonden aan het begrip van tijd; altijddurend; 2 voortdurend bezig met de handeling of in het bezit van de eigenschap, opgesloten in het zn.; 3 voortdurend terugkerend):
1. God is eeuwig, zonder begin of einde; het eeuwige leven; de eeuwige straffen; de eeuwige gelukzaligheid; eeuwige sneeuw, in geen jaargetijden smeltend; de eeuwige stad, Rome; ten eeuwigen dage, voor altijd;
2. de eeuwige optimist;
3. dat eeuwige uitgaan.
II. bw. (1 zonder einde, voor altijd; 2 steeds maar; altijd door; 3 in zeer hoge mate; erg):
1. eeuwig zullen leven;
2. eeuwig (en altijd) rookt hij cigaretten;
3. dat is eeuwig jammer.