Gepubliceerd op 11-11-2021

dopen

betekenis & definitie

doopte, h. gedoopt (1 de H. Doop toedienen: R.-K. het water uitstorten over het hoofd van de[n] dopeling, of, zo dit onmogelijk is, over een ander deel van het lichaam, en terwijl het water vloeit, zeggen „Ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons en des H.

Geestes’’; Prot. het hoofd besprenkelen met water; 2 een naam geven bij het dopen; in het alg. de naam geven van, noemen; 3 in-, onderdompelen; door dompelen drenken of bevochtigen; soppen; 4 scherts, aanlengen): 1. het -is e. zinnebeeld van de afwassing der erfzonde;
2. het kind Leo laten —;
3. brood in melk, in wijn —;
4. de melk —.

< >