Gr. epi-skopos = opziener,
1. m. bisschoppen (kerkvoogd, hoofd der geestelijkheid in een bisdom der Roomse, Anglicaanse of Episcopale kerk, ook soms in e. Luthers kerkgenootschap);
2. v. (extract van verschillende specerijen o. a. pommeransschillen; drank uit warme wijn, kaneel, bisschop en suiker bereid, rode kruidenwijn); de naam berust op verwantschap in kleur: het bisschoppelijk gewaad is purperkleurig.