m. balken (1 vierhoekig, prismavormig bezaagd of behakt hout; dergelijk lichaam van ijzer enz.; 2 wapenk. horizontale rechte band dwars over het schild; 3 muz. samenstel van vijf evenwijdige lijnen, waarop muzieknoten worden geschreven):
1. een eiken, ijzeren balk; er zijn balken onder het ijs, het ijs is betrouwbaar; zegsw. balken naar Noorwegen zenden, eig. waar overvloed van hout is, nog hout zenden; z. uil; zegsw. tot de balken springen, zeer hoog, inz. van blijdschap: iets (met een krijtje) aan (of: op) de balk schrijven, gebezigd van zeldzame voorvallen, te schrijven op of aan een zolderbalk, zodat het in het oog valt; het (geld) niet over de balk gooien, het hooi niet over de balk der ruif heen gooien, niet verkwistend zijn; Z.-N. balken (of: zakjes) onder de ogen, wallen;
2. een smalle linkerschuinstreep of dwars- was het teken van bastaardij, vandaar: vloeken die een balk in hun wapenschild voeren, bastaardvloeken;
3. een balk is eig. een verkorting van notenbalk; nog: verbindingstuk tussen de twee halfronden der grote hersenen; z. ook splinter.