XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Johann Sebastian Bach

betekenis & definitie

Johann Sebastian Bach (Eisenach 1685-Leipzig 1750) was de belangrijkste Duitse componist uit de barokperiode. Bij leven was Bach vooral beroemd als virtuoos klavierspeler, maar zijn unieke plaats in de muziekgeschiedenis heeft hij te danken aan een omvangrijk oeuvre dat alle gangbare genres van zijn tijd omvat, op de opera na, en waarin een onuitputtelijke verbeeldingskracht en gedegen vakmanschap op unieke wijze samengaan . Bach heeft alle bestaande compositietechnieken en stijlen samengevat en daarmee nakomende generaties steeds nieuwe inspiratie geboden.

Opleiding en begin van carrière:
Bach was afkomstig uit een oud geslacht van cantors, organisten en stadsmuzikanten en traditiegetrouw kreeg hij het muzikale ambacht met de paplepel ingegoten. Van zijn vader en zijn oom, respectievelijk leider van de stadsmuzikanten en organist van de St.-Georgskerk in Eisenach, leerde hij viool en orgel spelen en in het plaatselijke kerkkoor viel hij op door zijn fraaie jongenssopraan. Nadat hij op negenjarige leeftijd beide ouders had verloren, nam zijn oudste broer Johann Christoph hem in huis. Deze was organist in het nabijgelegen Ohrdruf hij maakte van zijn broertje een vaardig klavierspeler. Onder het waakzame oog van deze volgens de familiekronieken 'diepzinnige componist' zette hij ook zijn eerste schreden op het compositiepad, naar voorbeelden van de Middenen Zuid-Duitse traditie (Pachelbel en Froberger). In 1700 stapte Sebastian wegens ruimtegebrek thuis van het lyceum in Ohrdruf over naar een kostschool in het Noord-Duitse Lüneburg, waar hij als koorknaap begon en zich na zijn stembreuk als instrumentaal begeleider en violist verdienstelijk maakte. In deze periode maakte hij in het stadspaleis kennis met de Franse muziekstijl tijdens de uitvoeringen door de hofkapel van het vorstenhuis Celle-Lüneburg. Hij nam orgellessen bij Georg Böhm en maakte voetreizen naar Hamburg om aldaar het flamboyante orgelspel van de beroemde Sweelinckleerling Johann Adam Reincken te horen. Toen hij twee jaar later van school ging, kon hij op eigen benen staan: na een tijdelijke baan als violist aan het hof in Weimar, werd hij organist in Arnstadt en Mühlhausen.

In 1708 had de ambitieuze, opvliegende en eigengereide Bach genoeg van onbekwame musici, van een goegemeente die van slag raakte door zijn experimentele koraalbegeleidingen en van theologische strijdpunten tussen piëtisten en orthodoxen. Hij was in 1707 getrouwd met zijn achternicht Maria Barbara Bach, zij was zwanger (het echtpaar zou zeven kinderen krijgen, onder wie Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel) en de tijd was rijp om de horizon te verbreden. Opnieuw ging hij aan het hof in Weimar werken, maar nu als 'kamermusicus en hoforganist'. Met een royaal salaris, een enthousiaste broodheer, een promotie tot concertmeester in 1714, voldoende tijd om te componeren (het leeuwendeel van de orgelwerken, de eerste reeks cantates, de Vivaldi-bewerkingen), les te geven en sociale contacten te onderhouden onder andere met zijn vriend Telemann had Bach aan Weimar een ideale standplaats. Maar de niet-aflatende machtsstrijd binnen de hertogelijke familie bemoeilijkte zijn functioneren zodanig dat hij ten slotte inging op het eervolle aanbod om hofkapelmeester bij de vorst van Anhalt-Köthen te worden. Voor de hertog van Sachsen Weimar, die zijn concertmeester niet graag zag vertrekken, reden om zijn gezag te doen gelden en Bach 'wegens diens halsstarrige beweringen en dwingende houding' een maand in hechtenis te nemen alvorens hem oneervol ontslag te verlenen.

De jaren in Köthen (1717-1723) begonnen als een verademing: een hogere functie zou Bach nooit meer bekleden en de werkomstandigheden waren optimaal. Het taboe op grootschalige kerkmuziek aan het calvinistische hof werd ruimschoots gecompenseerd met veel kamermuziek. Voor de door vorst Leopold geformeerde, achttien man sterke hofkapel, en voor eigen gebruik zou Bach in Köthen een stroom instrumentale en vocale composities uit zijn pen laten vloeien: huldigingscantates, de Brandenburgse concerten, ouvertures, sonates, suites, partita' s, het Klavierbüchlein für Wilhelm Friedemann en het eerste deel van Das Wohltemperierte Klavier zagen in die jaren het licht of werden gebundeld. De jonge Leopold was naar Bachs eigen zeggen 'een vorst die zowel van muziek hield als er verstand van had en bij wie hij tot in lengte van dagen had willen blijven'. Dat veranderde toen Leopold in 1721 met een door Bach als 'amusa' getypeerde prinses trouwde die haar man van de muziek afhield. Zelf was hij in 1721, een jaar na het onverwachte overlijden van zijn eerste vrouw, hertrouwd met een vakgenote, de zangeres Anna Mag dalena Wikke, dochter van een hoftrompettist. Tussen het ter wereld brengen van zeven dochters en zes zonen in, onder wie Johann Christian, en het opvoeden van het viertal uit Bachs eerste huwelijk zou zij haar man in zijn werk levenslang tot steun zijn.

Leipzig:
In 1722 solliciteerde Bach naar de vacante post van Thomascantor en stedelijk muziekdirecteur in Leipzig. Het feit dat hij niet als eerste keus en onder het nodige voorbehoud werd aangenomen 'hopelijk geen al te theatrale muziek', zette meteen de toon voor toekomstige strubbelingen met zijn werkgevers over de condities waaronder hij moest werken en lesgeven. Qua status was Leipzig voor Bach een stap achter uit, ook al zou hij tot Leopolds dood in 1728 'koninklijk kapelmeester van het hof van Anhalt-Köthen' blijven en vervolgens in Weissenfels dezelfde titel krijgen maar de nieuwe functie was afwisselender en veeleisender en dat was precies waar Bach als scheppend kunstenaar zijn leven lang op uit was. Dat hij in het democratisch bestuurde Leipzig minder aan de grillen van zijn werkgevers was overgeleverd dan in een absolutistisch geregeerd hof, en dat de toekomst van zijn opgroeiende zoons in de florerende universiteitsen handelsstad beter gewaarborgd was, telde zwaar voor de praktische Bach.

Meteen na zijn benoeming tot Thomascantor wierp Bach zich met tomeloze energie op de kerkmuziek, die in Köthen niet van hem gevraagd was. Zijn eerste project was de 'hoofdmuziek' van de Lutheraanse liturgie zoals die op zon- en feestdagen werd uitgevoerd: polyfone cantates die de evangelietekst van de betreffende dag als uitgangspunt hadden. Binnen twee jaar had hij twee volledige cycli met cantates voor het kerkelijk jaar voltooid en daarna zou hij ze meer verspreid over de jaren componeren, vanaf 1728 op teksten van Picander. In 1754 kon Bachs zoon Carl Philipp Emanuel memoreren dat wijlen zijn vader vijf jaargangen kerkelijke werken had geschreven. Van de ruwweg 300 cantates is ongeveer tweederde bewaard gebleven en gezien de verliezen in andere onderdelen van Bachs oeuvre (Emanuel maakte gewag van een massa orkesten kamermuziek voor allerlei bezettingen) is dat niet eens een slechte score. Zodra Bach in 1723 tijdens de advent de handen vrij had, schreef hij zijn eerste grootschalige koorwerk, de Johannes-Passion, die op Goede Vrijdag, 7 april 1724, in première ging en later nog een aantal malen in gewijzigde versies uitgevoerd werd. In 1727 volgde de dubbelkorige Matthäus-Passion en twee jaar nadien plaatste hij -tegen zijn gewoonte in- het jaartal 1729 bij cantate 174, als afsluiting van de uitputtende cantateperiode die hem van werkgeverszijde niet de beoogde waardering had opgeleverd.

Laatste jaren:
Met een voorraad geestelijke muziek op zijn naam, voldoende voor de rest van zijn ambtsperiode, kon Bach nu nieuwe prioriteiten stellen. Hij nam de leiding van het Collegium Musicum op zich, het door Telemann opgerichte, semi-professionele instrumentale ensemble dat wekelijks bijeenkwam en openbare concerten verzorgde. Voor Bach een uitstekende gelegenheid om de instrumentale composities uit zijn Köthense tijd weer van stal te halen, nieuwe werken te schrijven en ook andermans repertoire op delessenaars te zetten.Toen Bach vanwege een hoog oplopend arbeidsconflict in 1730 naar de pen greep om zijn hart te luchten bij zijn oude schoolvriend Erdmann in Danzig, meldde hij en passant dat hij met zijn gezin een vocaal en instrumentaal concertensemble kon vormen (de concerten voor 1-4 klavecimbels moeten Bachs jonge zonen op het lijf geschreven zijn).

Vanaf de jaren '30 zou Bach niet aflatend zijn verplichtingen als Thomascantor nakomen, maar daarnaast zou hij meer en meer voor zichzelf kiezen: meer privé-leerlingen die na zijn dood zijn naam in ere hielden, de publicatie in eigen beheer van zijn klavierwerken (vier delen Clavier-Übung), zich voor Latijnse kerkmuziek interesseren (oud en modem), delen van de Hohe Messe opdragen aan de nieuwe keurvorst van Dresden (die hem na enig aandringen tot hofcomponist benoemde), Potsdam bezoeken en het Musicalisches Opfer schrijven op een thema van Frederik de Grote. Bach zou zich, overigens met succes, moeten verweren tegen journalistische aantijgingen over het gebrek aan verlichte moderniteit in zijn hondsmoeilijke en geleerde composities. De gewraakte criticus recenseerde later het Italiaans Concert en gaf ruiterlijk toe: 'Ik heb deze grote man onrecht gedaan.'

Oeuvre:
Vocale muziek: ca. 200 kerkelijke en 25 wereldlijke cantates, 4 missen, Hohe Messe, 2 Magnificats, 2 passies, Weihnachtsen Oster-Oratorium, 8 motetten, ca. 190 koralen, 75 liederen; orgelwerken: o.a. 26 preludes/fantasia's/toccata's en fuga's, passacaglia, 6 triosonates, 6 concerten, 4 duetten, ca. 155 koraalbewerkingen, waaronder Orgelbüchlein, 6 Schüblerkoralen; klavierwerken: preludes en fuga's, o.a.in Das Wohltemperierte Klavier (1/11), 7 toccata's, 15 inventionen, 15 sinfonia's, 6 Engelse suites, 6 Franse suites, 6 partita's, Goldberg-variaties, Franse ouverture; concerten, o.a. Italiaans Concert, capriccio's, sonates, kamer-/orkestmuziek: 6 cellosuites, 6 sonates en partita's voor viool solo, 7 luitstukken, ca.8 triosonates, ca. 12 sonates voor diverse melodie-instrumenten en obligaatklavier, 6 Brandenburgse Concerten, 4 suites, 3 vioolconcerten, 14 concerten voor 1-4 klavecimbels; canons waaronder Das Musicalisches Opfer en Die Kunst der Fuge.