Hendrik, Ned. geneeskundige. * 10 Mei 1857 te Haarlem, † 19 Sept. 1930 te Utrecht. Studeerde aan het Atheneum Illustre te Amsterdam voor officier van gezondheid.
In 1879 assistent in de pathol. anatomie bij prof. C.
H. Kühn.
Promoveerde op de dissertatie: Over ischaemie van den hartwand (1883). Als officier van gezondheid legde hij zich speciaal toe op keel-, neus- en oorziekten.
In 1897 hoogleeraar in de physiologie te Utrecht. Aanvaardde dit ambt met een rede over Spraakgeluiden.Hij verrichtte de volgende onderzoekingen: Over den reukzin (met Donders); over de verkorting onzer toonladder met den leeftijd; over de bepaling van de gehoorscherpte voor verschillende toonshoogten met stemvorken (met Quix); over phonetiek en dialecten; over ionenbalanceeringen en over de vervangbaarheid van het kalium in het met Ringer’s vloeistof doorstroomde hart door andere stoffen; over de verbetering van hoorapparaten (vraagstuk van den „hoorbril”), enz., enz. Op 13 Juni 1927 gaf hij zijn afscheidscollege met een rede „Op den Uitkijk”. Nelissen.