(radiotechn.), een inrichting met het doel hoogfrequente energie uit te stralen in den vorm van electromagnetische golven.
Techniek: Het ontstaan van deze trillingen in een radiozender kan men zich als volgt voorstellen. Een condensator C wordt parallel geschakeld^met een spoel L. De condensator wordt geladen maar ontlaadt zich via de zelfinductiespoel L, echter niet onmiddellijk door den electrischen weerstand (inductieve reactantie) van de spoel (→ Condensatorontlading). Worden door een speciale schakeling in den zender de kringverliezen aangevuld, zoodat het oscillatieproces continu blijft, dan ontstaan ongedempte trillingen. Iedere combinatie van spoel en condensator heeft een bepaalde frequentie, waarvoor de inductieve en capacitieve reactanties gelijk zijn. Dit noemt men de resoneerende frequentie; de kring is dan afgestemd op die frequentie.
Deze kring kan nu gekoppeld worden met een anderen, die ook afgestemd wordt op de frequentie en die in verbinding staat met de antenne (antennekring). De energie-overdracht vindt gewoonlijk plaats door inductie of door capaciteit.Een zendantenne straalt energie uit in den vorm van electromagnetische golven, die zich voortplanten in de ruimte.
Langs mathematischenweg is te berekenen, dat zoowel in vacuum als in lucht de voortplantingssnelheid van electromagnetische trillingen 300 000 km per sec bedraagt. Hoe verder men zich verwijdert van de zendantenne, hoe kleiner de intensiteit van het electromagnetisch veld wordt. De antennestraling is maximaal als de antenne in resonantie is met de frequentie] van den stroom.
De antenne is bevestigd aan den antennekring, die door middel van spoel en condensator afgestemd wordt op de uit te zenden frequentie.
De opwekking van de hoogfrequente energie, benoodigd voor de antenne-uitstraling, kan langs verschillende wegen geschieden. Verschillende systemen hebben in den loop der tijden, afhankelijk van den toenmaligen stand der hoogfrequenttechniek, toepassing gevonden. → Radiotechniek. In het kort zullen we deze resumeeren.
Gedempte zenders. De oudste vorm van het z. Eerste toepassing door Marconi. Een wisselstroomdynamo D levert een stroom met een frequentie van 50 tot 500 per./sec. Wordt de telegraphiesleutel gesloten, dan gaat deze stroom door de primaire wikkeling van een hoogspanningstransformator. In de secundaire wikkeling ontstaat een stroom van belangrijk hoogere spanning, die den condensator laadt.
Zoodra de spanning hoog genoeg is, springt een vonk over bij, en ioniseert de vonkenbaan, waardoor de kring Condensator, Vonkenbaan, Spoel, in trilling geraakt (→ Condensatorontlading). Hierdoor wordt een stroom geïnduceerd in de op den trillingskring afgestemde antenne. Kort na het overspringen van de eerste vonk (ca. 1 /10000 sec) houdt de ionisatie van de vonkenbaan op en kan de condensator zich weer laden, waarna hetzelfde zich herhaalt. De smoorspoel dient om lichtboogvorming aan de vonkenbaan te voorkomen. Een andere methode ter vermijding van dit verschijnsel is het aanbrengen van een roteerende vonkenbaan, bestaande uit een ring van vaststaande electroden, waarbinnen zich een dito met roteerende bevindt.
Door het vaster koppelen van den antennekring met den kring CVL wordt de energieoverdracht bevorderd, echter is het nadeel o.a. dat een gedeelte van de energie uit den antennekring weer terug kan vloeien in den primairen kring. Ter voorkoming van dit verschijnsel dient de bluschvonkbaan. Het doel is: den tijdsduur van de ionisatie na het overspringen van een vonk bij de Vonkenbaan aanzienlijk te bekorten, waardoor kring CVL onderbroken wordt .De vonkenbaan wordt daartoe in stukjes verdeeld door koperen electroden, van elkaar geïsoleerd door mica-ringen, op een afstand van ongeveer 0,2 mm. Door de groote electrodenoppervlakten, de koeling en de afsluiting van de vrije lucht wordt de bluschwerking bevorderd. Zie → Scheepszenders; → Radiozender.
Ongedempte trillingen worden uitgezonden door zenders van de volgende, onder → radiozender besproken systemen: machinezenders, lichtboogzenders en lampzenders. Hiermede wordt een continue straling van de antenne verkregen, te Poel.
Toepassing. Als communicatiemiddel wordt van de z. een steeds ruimer gebruik gemaakt. De daarbij gebruikte golflengten varieeren van enkele meters tot meerdere kilometers. De lange golven (boven 1 000 m) zijn, zelfs voor groote afstanden, bijna het geheele etmaal bruikbaar. De golven van 200-600 m hebben een actieradius van 100 tot 500 km voor den omroep in de avonduren. Bij grootere afstanden zijn zij aan fading onderhevig.
De golven onder 200 m zijn geschikt voor zeer groote en zeer kleine afstanden; de langere zijn beter bruikbaar voor den nacht, de kortere voor den dag. In het algemeen is er fading aanwezig. Vooral met dit golflengtegebied houden de amateurs zich bezig.
De zenders kunnen zijn ingericht voor telegraphie (met Morse-signalen) of voor telephonie, al of niet met toepassing van code. Voor omroepzenders komt natuurlijk alleen telephonie in aanmerking; het vermogen der verschillende stations varieert van 0,6 tot 600 kW.
Ondanks de internationaal geregelde → golflengtenverdeeling is toch onderlinge storing der Europ. omroepstations aan de orde van den dag. Zooveel mogelijk zenden de verschillende stations met een onderling frequentieverschil van 10 000 trillingen per sec (→ Zijband). Wordt echter van dit minimum frequentieverschil afgeweken, dan zijn bij de ontvangst de betrokken stations niet voldoende van elkaar te scheiden.
De handel beschikt niet over eigen zenders, maar wel is er een speciale omroepdienst georganiseerd (voor Nederland in Scheveningen).
Schepen boven een bepaalde tonnenmaat moeten een radiozender en een noodzender aan boord hebben voor contact met andere schepen en met de kuststations. Het vermogen varieert van 5 W tot 5 kW,'terwijl de zenders meestal alleen voor telegraphie zijn ingericht.
Ten behoeve van de zeezoowel als van de luchtvaart bestaan er verder radiobakenstations, met behulp waarvan de plaats op zee of in de lucht van schip of vliegtuig bepaald kan worden (voor het gebruik bij de luchtvaart, zie → Radiobaken).
Het Ned. leger beschikt over zenders van de meest uiteenloopende constructies en vermogens, voor golflengten van 1 tot 2000 m, transportabel met behulp van paarden, rijwielen of auto’s. Het vermogen varieert van 1 Watt tot 1 kW; in het algemeen wordt slechts telegraphie gebruikt. Bovendien zijn er vaste militaire radiostations.
In Nederland zijn de telegraphie- en telephoniezenders der P.T.T. geconcentreerd in Kootwijk, waar zich ook de omroepzender met een golflengte van 1875 m bevindt. De omroepzender met een golflengte van 301,5 m bevindt zich te Hilversum (N.S.F.). Te Jaarsveld bevindt zich een provisorische zender van P.T.T. op een golflengte van 415 m, die een der omroepprogramma’s mede uitzendt. De kortegolfomroep- en experimenteele zenders van de Phohi bevinden zich te Huizen. Te Scheveningen bevindt zich, behalve de zender(s) voor het scheepsverkeer, de zender voor den zakelijken omroep. Het Kon.
Ned. Meteorol. Instituut beschikt over een zender ten dienste van de meteorologische berichtenwisseling.
In België bevinden zich de telegraphie- en telephoniezenders te Ruiselede, terwijl de beide voornaamste omroepstations, resp. op golflengte 483,9 m (Fransch) en 321,9 m (Vlaamsch) zich bevinden te Veltem.
Lit.: Règlement Général des Radiocommunications, uitgegeven als annex van de Convention Internationale des Télécommunications (Bern, Bureau de L’Union.Internationale des Télécommunications, 1938).
P. Speet.