Ned.-Indisch staatsman. * 24 Juni 1808, ♱ 14 April 1865 te Den Haag. In 1832 in Indischen staatsdienst getreden, werd W. in 1840 ter beschikking gesteld van den commissaris ter Sumatra’s Westkust en aangewezen als gecommitteerde voor een aantal Bataksche landstreken, welke verzocht hadden onder Ned. bescherming en bestuur te worden geplaatst.
Als gevolg van Engelsche vertoogen werd hierop teruggekomen, waarop W. voor korten tijd assistent-resident werd te Penjaboengan (Sumatra) om in 1845 belast te worden met onderzoekingen in de Molukken (tot 1848). Daarna keerde W. in den actieven bestuursdienst terug, tot hij in 1855 voorgoed naar Europa terugkeerde.Voorn. werken: Battahsche wetten en instellingen in Mandheling en Pertibi (in: Tschr. van N.I., 1846); een drietal publ. over de Molukken in: Indisch Archief (1849); La question de l’esclavage aux Etats-Unis (1862).