stad van ca. 9000, meest Kath. inw., ten N. O. van Ravensburg (Wurttemberg).
Het dankt zijn ontstaan aan een na 937 gesticht vrouwenklooster te Altdorf, dat ten gevolge van een brand in 1053 werd verlegd naar den nabij gelegen Martinsberg en sedert den naam W. droeg. In 1056 werd het door Benedictijnen bezet.
In 1865 werd Altdorf met W. vereenigd en onder den laatsten naam tot stad verheven.Het klooster werd gesticht door de Welfen, die er zich 990-1126 ook lieten begraven. Sinds 1090 is het beroemd om een relikwie van het H. Bloed, welke jaarlijks nog steeds tallooze pelgrims trekt en het middelpunt is geworden van een leeken-apostolaat (Kath. Actie). Na een periode van bloei en verval herstelde zich het klooster onder abt G. Wegelin (1587-1627), en werd het een uitgangspunt van hernieuwd monastiek leven over geheel Zwaben.
Het klooster, dat in zijn tegenwoordigen vorm hoofdzakelijk 18e-eeuwsch is, werd in 1802 opgeheven en bij besluit der rijksdeputatie van 1803 toegewezen aan prins Willem V van Oranje-Nassau. Zijn zoon nam het in bezit, doch in 1806 kwam het aan Wurttemberg.
In 1922 gingen klooster en kerk over aan de Benedictijnen van Beuron. Th. Heijman.