Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Verzekering

betekenis & definitie

is de overeenkomst, waarbij de verzekeraar zich tegen genot van een premie verbindt om den verzekerde onder omstandigheden, waarvan het ontstaan, of het tijdstip waarop zij zullen voorkomen, onzeker is, een bepaalde geldsom uit te keeren of op andere wijze schadeloos te stellen.

Men onderscheidt: schadeverzekering, die vergoeding van schade (verlies of winstderving) tot doel heeft, en sommenverzekering, waarbij de verzekerde verkrijging van een geldbedrag beoogt zonder verband met eenige door hem te lijden schade. Tot de eerste categorie behooren de brand-, inbraak-, →oogst, →casco- en →winst-verzekering, tot de tweede de levens- en de ongevallenverzekering. Bij deze laatste is wel veelal het nadeel, dat van iemands overlijden of een mogelijk hem treffend ongeval wordt geducht, aanleiding tot het sluiten van een v., doch de daarbij bedongen uitkeering behoeft met dat nadeel niet in overeenstemming te zijn.

Dit neemt niet weg, dat in het algemeen v. overdracht van risico is, en daaraan ontleent zij haar groote beteekenis, en tevens haar rechtvaardiging. Want tegen betaling van een betrekkelijk geringe premie neemt de verzekeraar het verzekerd risico, hetwelk de verzekerde niet kan of niet wenscht te dragen, voor zijn rekening, terwijl hij tot het dragen van in enkele gevallen voorkomende schade in staat wordt gesteld door de premies, betaald ook door de vele verzekerden, die geen schade lijden.

V. worden ook gesloten in den vorm van →onderlinge v.; daarvan is sprake bij onderlinge verzekering- of waarborgmaatschappijen, waarvan de leden het fonds bijeenbrengen en de uitkeeringen ontvangen.

De verzekeringsovereenkomst wordt aangegaan bij een akte, →polis genaamd, waarin de voorwaarden, waaronder de v. wordt gesloten, vermeld staan. Deze voorwaarden heeten beurscondities, wanneer de voorwaarden bedoeld worden, die door een vereeniging van assuradeuren zijn vastgesteld en gepubliceerd; een polis, deze condities bevattend, wordt beurspolis genoemd.

Tot de algemeene beginselen der schadeverzekering behoort de regel, dat de v. slechts geldig is tot het beloop van de waarde van het verzekerd voorwerp, alsook dat de verzekerde bij dat voorwerp belang moet hebben. Gaat dit belang op een ander over, dan komt in het algemeen ook de v. ten behoeve van den nieuwen belanghebbende te loopen.

Het bewijs van de waarde ten tijde van het optreden van schade moet door den verzekerde worden geleverd, tenzij die waarde in den polis is uitgedrukt. Hebben deskundigen de waarde vooraf vastgesteld, dan is de verzekeraar aan deze waardeering gebonden.

Voorts kan men een bepaald belang niet meer dan eens voor de volle waarde tegelijkertijd verzekeren; is dit geschied, dan pleegt alleen de oudste v. in stand te blijven. De verzekerde moet alles doen, wat redelijkerwijze van hem kan worden gevergd, ten einde schade te voorkomen of te verminderen; is schade opgetreden, dan moet hij den verzekeraar daarvan dadelijk in kennis stellen. Schade, door eigen schuld of door gebreken van het verzekerd voorwerp ontstaan, blijft doorgaans voor rekening van den verzekerde.

Gebouwen worden tegen brand ook wel verzekerd door het sluiten van een zgn. herbouwverzekering, in welk geval de verzekerde tot herbouw van het pand verplicht is. Daar het nieuwe gebouw meer waarde heeft dan het oude, is de verplichting van den verzekeraar tot het dragen van de kosten van herbouw in Ned. veelal beperkt tot drie vierden van die kosten.

De levensverzekering wordt gesloten op het leven van een bepaald persoon, hetzij voor den duur van diens geheele leven, hetzij voor een bepaalden tijd. Zelfmoord of toepassing van de doodstraf doet, volgens de Ned. wet, de levensverzekering vervallen.

Het verzekeringswezen is oud. Reeds in de 13e eeuw kwamen verschillende vormen van v. voor.

Voor →sociale verzekering, zie aldaar.

Lit.: W.L.P.A. Molengraaff, Leidraad; J.G.L. Nolst Trenité, Nederlandsch Assurantierecht; T.J. Dorhout Mees, Verzekeringsrecht; W. v. Eeckhout, Inleiding tot de v. (1937); Le droit des assurances terrestres (21933). Ariëns.