Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vaganten-poëzie

betekenis & definitie

Met de opkomst der universiteiten op het einde van de 12e en in de 13e eeuw breidde het studentenleven zich aanzienlijk uit. Vagantes waren de naar de universiteiten optrekkende of veelal omboemelende studenten, die aan de kloosters, pastorieën, hoven en burchten in hun onderhoud trachtten te voorzien door er hun kunsten en grappen ten beste te geven. Meestal in het Latijn, uit de school. De eigenlijke vagantenliederen zijn de levenslustige fiotatoria, lusoria, amatoria, drink-, spel- en liefdeliederen, dikwijls zeer realistisch en zinnelijk, doch daarnaast komen in verzamelingen van vaganten-liederen, als in de beroemdste: de → Carmina Burana, ook ernstige gedichten voor met zedelijke beleering, met satyre op schraapzucht en simonie bij de hoogere geestelijkheid; ook politieke liederen, kruistochtliederen, liederen over de standen, over de wisselvalligheden der Fortuna, enz., zelfs een Kerstspel en een Paaschspel.

Ook ouderen van jaren, zelfs geestelijken, deden aan dit leven mee, waartegen dan sedert het midden der 13e eeuw door de Kerk werd opgetreden. Een der beroemdste vagantendichters is de zgn. → Archipoëta; de levenslustige, humanistische vagantenliederen van Walther van Chatillon staan in een verzameling van St. Omaars.De benaming vagans heeft trouwens een zeer vage beteekenis; zij wordt gebruikt voor allen, die zich door hun dichtkunst het bestaan verzekerden en de gewone themata dezer poëzie behandelden. Zoo onderscheidt men soms een ernstig vagantisme, en een doller vagantisme, waarvan de aanhangers ook -→ Goliarden heetten, of te onzent Lollarden, sedert de 14e eeuw, en Aernout- of Everaert-broeders.

V. Mierlo.