Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Uitschakelaar

betekenis & definitie

(electrotechn.), een inrichting tot het verbreken van den electrischen stroom in een keten. Bij niet sterke stroomen geschiedt de verbreking in één der met de stroombron (net) verbonden leidingen, éénpolige u., door het draaien van een knop, waarbij een, tusschen de veerende uiteinden der onderbroken leiding geklemd, geleidend stuk vervangen wordt door een daarop volgend isoleerend segment, draaischakelaar.

Bij sterkere stroomen geschiedt de verbreking in alle leidingen, dus bij gelijkstroom in de twee leidingen, tweepolige u., bij draaistroom in drie leidingen, driepolige u. De toevoerleidingen (net) eindigen in veerende klemstukken, de verbruiksleidingen in draaibare messen, mes-uitschakelaar, die bij stroomlevering de klemstukken met de verbruiksleidingen verbinden en gelijktijdig met een hefboom, hefboom uitschakelaar, kunnen worden uitgeschakeld.

Het snel verbreken van den stroom wordt bevorderd door de messen wegdrukkende veeren. Het beveiligen der verbruikstoestellen tegen te sterke stroomen kan automatisch geschieden door den stroom door een spiraal te leiden, waarin bij een bepaalde stroomsterkte een weekijzeren kern wordt getrokken, die de messen uit de klemstukken rukt (maximum-uitschakelaar). v.d. Well.