Westelijk gedeelte van Hongarije (XIII 512 C/D 2-3), ten Z. en W. van den Donau en ten N. van de Save. Waar bet gebied tusschen Drau en Save staatkundig niet meer tot Hongarije behoort (thans Joego-Slavië), blijft dit buiten bespreking. Opp. ca. 37 000 km2; 2,7 millioen inw. (87 % Hongaarsch, 11 % Duitsch, voorts, in enclaves, gekoloniseerde Slowaken, gevluchte Serviërs, Wenden, enz.; 80 % Kath., 11 % Calv., 7 % Luth., 2 % Isr.; Analphabeten: 8 %).
Opbouw Zie ➝ Hongarije (sub Aardrijkskunde, bij: Opbouw). Het Lajta-geb. is een uitlooper van de Alpen (Irottkö: 883 m). Het Save-dal was de scheiding tusschen het Tisiamassief en de Dinariden. In het N. ligt het bekken van Györ, of de Kleine Hongaarsche Laagvlakte. Deze inzinking van de Pontische vlakte is opgevuld met riviersedimenten. De Groote (VelkyZitny, Tsjecho-Slowakije) en de Kleine Schut behooren er ook toe.
De bergen van T. zijn: Bakony, Vértes, Gerecse, Pilis en de bergen van Buda. De Visegráder behoort reeds tot de vulkanische keten en sluit dus aan bij het Börzsönyer-geb. Rivieren: Donau, Lajta, RAba, Sió; meren: Balaton, Fertö.
Bevolking Zie ➝ Pannonië. Ca. 800 woonden er Slaven, misschien ook Oeral-Altaiers, die het Hongarendom geabsorbeerd heeft. Enkele dialecten in T. wijzen nog op deze autochthone stamverwanten. Spoedig hebben de Hongaren T. gekoloniseerd. De eerste residenties der Hong. koningen lagen hier: Esztergom, Székesfehérvár en Veszprém, alle in het N. deel van T. Deels door de versterkingen dezer steden, deels om de heuvelachtigheid van T. bleef het land beter gespaard voor de verwoestingen der Mongolen en de strooptochten der Turken dan de ➝ Alföld.
Hier zijn dan ook veel monumenten bewaard gebleven: kloosters als Pannonhalma, Zirc, Tihany; kerken: Pécs, Zsámbék. In het Z.O-van T. wonen gekoloniseerde Duitschers, onder wie zich sedert het aan het bewind komen van het nationaal-socialistische regiem in Duitschland veel roerige pan-Germaansche elementen bevinden. Er zijn in T. veel kleine steden en groote dorpen. De welvaart is bevredigend. Veel groot-grondbezit.
Klimaat, flora en fauna
T. staat vrij sterk onder invloed van het W. Eur. zeeklimaat en is daardoor gematigd: W. winden, voldoende neerslag; loofboomen, in het W. naaldwouden. Op de berghellingen wijngaarden en ooftteelt. De typische fauna van T. zijn de watervogels en de visschen van de Balaton.
Middelen van bestaan De landbouw floreert vooral op de Kleine Hong. Laagvlakte: tarwe, maïs, hop, aardappelen en veel suikerbieten. Elders vooral tarwe en suikerbieten. Veeteelt: paarden (staatsstoeterijen te Babolna en Kisbér); roodbont vee. Mijnbouw: steenkool en bruinkool bij Pécs en bij Esztergom. Marmer, bauxiet en cement in het Gerecse-gebergte.
Agrarische industrie in geheel T. Verwerking van de mijnbouwproducten te Nyergesujfalu en Tata (cement, carbid, kalk, briketten; bauxiet wordt niet verwerkt, alles wordt geëxporteerd). Belangrijke industrie hebben Györ en Pécs.
Lit .: Prinz Gyula, Magyarország Földrajza (1926); Cholnoky Jinö, Magyarország Földrajza (1929).