Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Trainen

betekenis & definitie

(Eng. train = opleiden, africhten), zich voorbereiden. Oorspr. het zich lichamelijk in de allerbeste conditie brengen voor het deelnemen aan sportwedstrijden. In den laatsten tijd wordt dit echter ook wel op andere onderdeelen van het dagelijksclie leven toegepast. Men spreekt wel van goed getraind personeel, dat zich volkomen in de werkzaamheden heeft ingewerkt.

Hoewel men reeds in de Oudheid de athleten, die aan de Olympische en andere spelen deelnamen, lichamelijk door massage, baden, dieet en oefenen in goede conditie wist te brengen, is het woord t. in deze beteekenis toch eerst van den laatsten tijd. Men spreekt tegenwoordig van „in training gaan”, dat wil zeggen, dat sportlui zich voor het deelnemen aan een wedstrijd gaan oefenen en daarbij trachten hun uithoudingsvermogen zoo hoog mogelijk op te voeren, of hun snelheid, handigheid of andere eigenschappen, die bij de door hen beoefende sport een voorname rol spelen, te verbeteren. Elke tak van sport stelt op dit punt zijn speciale eischen. Zij, die van die eischen een studie hebben gemaakt en die de leiding van zich voor wedstrijden oefenende sportlui op zich nemen, noemt men trainers, of ook wel coaches, een eveneens uit het Eng. afkomstig woord, doch er is tusschen een trainer en een coach wel eenig verschil. Die laatste is eigenlijk een leeraar, derhalve iemand, die aan de sportlui de beoefening van den een of anderen tak van sport leert. Zoo heeft men voor lawntennis, roeien, cricket en vsch. andere sporten coaches, die zich er uitsluitend op toeleggen hun leerlingen die sport te leeren en vooral, ze in te wijden in de fijnere punten van de sport, de technische bijzonderheden.

Trainers en coaches kunnen met elkaar samenwerken, meermalen vindt men ook beide functies in één persoon vereenigd.