Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Stof-en-vormleer

betekenis & definitie

(wijsbeg.). Onder s. wordt verstaan de Aristotelisch-Thomistische leer, welke houdt, dat alle stoffelijke dingen naar hun wezenheid zijn opgebouwd uit een dubbel beginsel, de zgn. eerste stof of materia prima en den wezensvorm of forma substantialis, ook genoemd de entelechie van het stoffelijk ding. Tot dit inzicht kwamen de meesters van de Scholastiek op grond van de volgende overwegingen:

1° In de natuur komen niet alleen veranderingen naar plaats, hoegrootheid en hoedanigheid voor, maar men vindt er ook veranderingen naar wezen (zgn. substantieele veranderingen), bijv. bij het sterven van een levend wezen wordt de levende stof in levenlooze materie omgezet. Hetzelfde heeft in omgekeerde richting plaats bij de voortbrenging van levende wezens. Nu is een dergelijke verandering niet een vernietiging met een daaropvolgende schepping, maar een verandering in den waren zin van het woord, d.w.z. er moet iets zijn, dat blijft, iets anders dat verdwijnt en waarvoor een ander beginsel in de plaats komt. Omdat men hier te doen heeft met een wezensverandering en het wezen iets ondeelbaars is in de zijnsorde (iets is dit of dat), moet alles, waardoor een ding tot dat bepaalde ding is gestempeld, verdwijnen. Wat blijft, is zuivere onbepaaldheid, d.w.z. een beginsel, dat in zich zelf niets bepaalds is, maar alles kan worden. Dit beginsel noemt men de eerste stof. Het beginsel, dat deze materie bepaalt en waardoor dus dit of dat ding bepaald is naar zijn wezensvolmaaktheid, noemt men den vorm.
2° Volgens Aristotelisch-Thomistisch inzicht kan een volmaaktheid niet zichzelf beperken. Zijn er in de wereld volmaaktheden in beperkte mate aanwezig, dan moet deze beperking komen van een beginsel, dat de volmaaktheid ontvangt en haar ontvangend beperkt. Nu hebben alle individuen van eenzelfde soort slechts in beperkte mate deel aan de soortvolmaaktheid. Daarom moeten deze individuen opgebouwd zijn uit een beginsel van beperking-tot-één-enkel-individu en een beginsel, dat de soortvolmaaktheid geeft, al is die soortvolmaaktheid vanwege het beperkend beginsel slechts in beperkte mate aanwezig. Het eerste beginsel noemt men dan weer de eerste stof; datgene, wat de volmaaktheid geeft, die aanwezig is, wordt vorm genoemd. Omdat de Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte op realistisch standpunt staat, heeft ze te aanvaarden, dat in de dingen een begrijpelijk element aanwezig is. Dit begrijpelijk element kan mets anders zijn dan het bepalinggevend beginsel, de vorm. Dienovereenkomstig kan men den vorm bepalen als het begrijpelijk element, dat de dingen bepaalt tot wat ze zijn. Tevens is de vorm de oereigen bron van de zelfstandige eenheid van een of ander ding. Hij verbindt de deelen en schenkt tevens de bepalingen aan de zgn. bijkomstige eigenheden van de natuurdingen. De eerste stof harerzijds is het in zich onbegrijpelijk element, dat slechts door en tegelijk met dezen vorm kan gekend worden. In zich niets dan onbepaaldheid, kan de eerste stof zelfs niet door Goddelijk ingrijpen gescheiden van een vorm bestaan. Vereenigd met den vorm is de eerste stof de bron van veelheid, hetzij van quantitatieve deelen, hetzij van verschillende individuen binnen dezelfde soort.

Th. v. d. Bom.