heeten de tot de geslachten Picea en Abies, fam. der Abitineeën, behoorende boomsoorten. De hier inheemsche Picea-soort is de P. excelsa (de gewone s. of fijnspar), daarnaast in parken en bosschen vsch. andere soorten, meest uit Amerika, o.a. de balsemspar, de sitka- of menziësispar, de witspar.
De fijnspar heeft een rechten doorgaanden stam met bijna horizontale takken en meest iets hangende twijgen. De naalden zijn klein, vierkant van doorsnede, scherp gepunt, donkergroen.
De lichtbruine, langwerpige, rolronde kegels zijn in rijpen toestand hangend. Boschbouwkundig is de fijnspar de belangrijkste houtsoort van Europa.
In W.-Europa is het van nature een boom van het bergland, echter door aanplant overal in de vlakten verspreid, in N. Europa ook van nature in de laagvlakten.
De s. levert het vurenhout, dat bij het werkhout de voornaamste plaats inneemt; ook het papierhout is bijna altijd vurenhout.Van het geslacht Abies is in W.-Europa de A. pectinata of zilverspar inheemsch. Uit den Kaukasus ingevoerd, komt, kunstmatig aangeplant in bosschen en parken, bovendien de A. Nordmanniana voor, uit Amerika vsch. soorten, zooals de A. concolor, A. grandis, A. nobilis. De zilverspar of zilverden heeft een rechten, doorgaanden stam met horizontale, alleen in den top naar boven gerichte takken, de schors is witgrauw, de naalden zijn afgeplat en, behalve aan den topscheut, naar twee zijden van den twijg gerangschikt, aan de bovenzijde donkergroen, aan de onderzijde met twee witte strepen. De kegels zijn rechtopstaand (verschil met de Picea’s), de dekschubben vallen met de zaden af. Het verspreidingsgebied is veel kleiner dan van den fijnspar [voornamel. de bergstreken van Midden- en Zuid-Duitschland De zilverspar is een echte schaduwhoutsoort en wordt daarom veel voor onderplanting gebruikt.
Het hout komt veel overeen met dat van den fijnspar, het wordt veel gebruikt voor heipalen (bovenlandsche palen) en bouwhout, ook in den waterbouw. Sprangers.