Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Sandaal

betekenis & definitie

(Lat. sandalium), losse zool aan den voet bevestigd door middel van banden of riemen; nog in gebruik bij Capucijnen, ongeschoeide Carmelieten, Franciscanen, Passionisten en vsch. vrouwelijke orden. Minder juist noemt men aldus (reeds ca. 800) het liturg. schoeisel, oorspr. aangeduid met den juisteren naam van campagus.

Dit werd in de 5e eeuw in Rome uit den hoogeren stand overgenomen ten gebruike van paus en diakenen, later ook van de andere geestelijken, zich daarbij geleidelijk over het geheele Westen verspreidend. In de 11e eeuw werd het gebruik weder beperkt, en wel tot paus, bisschoppen en kardinalen, en, als privilegie, abten (→ Pontificalia).

De oorspr. lage schoen verhoogde zich in 11e-13e eeuw en liep sinds de 15e weder terug tot den hedendaagschen pantoffelvorm echter met een hak voorzien. Langen tijd waren deze sandalen van leder gemaakt, sinds 12e-13e eeuw zijn zij van zijde.

Zij worden in alle liturgische kleuren gebruikt, uitgezonderd zwart. → Schoenen.Lit.: Braun, Die Liturg. Gewandung (1907); id., Die lit. Paramentik (1924); Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturg. (1932-'33). Louwerse.

< >