Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-09-2021

qml£ tyc aCcvmt tywm

betekenis & definitie

Gotische minuskel uit handschrift van 1295.

gebrokene der schachten en bogen. Gaarne wordt aan de einden of hoeken der letters nog een haarstreepje aangebracht.

Lit.: B. Bretholz, Lat. Palaogr. (Leipzig—Berlijn 31926). Lampen. Gotland, Zweedsch eil. in de Oostzee, 130 km lang, 3 158 km2 groot, met 58 000 bew. Het ligt 100 km van de Zweedsche kust, 60 km van öland en is omgeven door tal van kleine eil., o.a. Faro, Stora en Lilla Karlsö en Gotska Sandö.

O p b o u w. G. is een plateau, opgebouwd uit Silurische gesteenten: zandsteen, kalk, leisteen en mergel. De kalklagen vormen drie gebieden, nl. het N., het midden en het Z., en er tusschen liggen twee strooken laagland, de mergelige leisteenzones. Over de kalk en mergel heen ligt een moreenedek met veel grof erratisch materiaal: graniet, gneis en porfier en daaroverheen liggen op vele plaatsen post-Glaciale zanden. Om het middendeel van het eil. liggen de strandzones v. d. Ancylusen Litorinazee.

Het plateau is gemiddeld 20-30 m hoog; eenige hoogere punten zijn de Thorsburg 68 m en de Hoburg 47 m. Het eil. heeft veel kleine meren en moerassen, maar slechts weinig rivieren. Ze verdwijnen in den bodem en komen weer als bronnen te voorschijn. De grootste rivier is de Gothemsaa.

Bevolking. Ca. 5000 v. Chr. vestigden zich hier de eerste bewoners en wel op de strandzone van de Litorina-zee. In den Vikingertijd was hier al een druk bezochte handelsplaats en de Hanze had er een van haar hoofdcentra. De 12e en 13e e. waren de bloeitijd, daarna volgde snel verval. Bijna J/5 deel der bevolking woont in het econ. middelpunt V i s b y, de hoofdhaven van het eil., door een spoorwegnet met liet binnenland verbonden. De rest der bevolking woont over het eil. verspreid, vooral in de leisteenmergelzones.

Economische toestand. De kalkvlakte van het Z. heeft groote steenige heiden. De rest van het eil. is een landbouwgebied. De vruchtbare bodem, het zachte klimaat en de lange herfst zijn de grondslag voor den verbouw van winterkoren: tarwe en gerst. Ook worden er veel suikerbieten verbouwd. Door het betrekkelijk droge klimaat zijn haver en voedergewassen van minder beteekenis en is de veeteelt minder ontwikkeld dan op Öland.

Een deel der bevolking werkt in de asphalten cementindustrie en in de talrijke steengroeven. Ook is cr veel toeristenverkeer. Uitvoer: landbouwprod., steen, asphalt en cement. Invoer: kunstmest, steenkool, fabrikaten.

Lit.: Munthe, Studier over Götlanda sonkvartara historia, in : Sveriges geologiska Undersökning (IV 1910); id., Drag uv Götlands Odlïngshistoria (XI 1913).

fr. Stanislaus.

Go tra, → Kasten wezen.

Götte, Alexander Wilhelm, zoöloog; * 1840 te St.-Petersburg, ✝ 1922 te Heidelberg. Achtereenvolgens prof. te Straatsburg (1880, buitengewoon), te Rostock (1882) en te Straatsburg (1886).

Werken: Lehrb. der Zoologie (Leipzig 1902); Tierkunde (Straatsburg 21904); Die Entwicklungsgesch. der Tiere (1921).