Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Putten

betekenis & definitie

1° Gemeente in de prov. Gelderland, in het N.W. van de Veluwe, grenzend aan het IJselmeer; aan de spoorlijn Utrecht-Zwolle.

Omvat het dorp P. en 12 buurtschappen. Opp. 8266 ha; ca. 8000 inw. (86% Ned.

Herv., 10% Geref., 2,5% Kath.). Landbouw, veeteelt, pluimveeteelt en wasfabriek.

Naam afgeleid van Put-heim; reeds in 855 genoemd. In de M.

E. vele kasteelen, bekend uit den strijd van den bisschop van Utrecht tegen de hertogen van Gelre, o.a. Schoonderbeek, Bijsten, Bernkamp, Hell en het nog bestaande Oldenaller (verbouwd 19e e.).

De Ned. Herv. kerk (H.

Pancratius) dateert uit de 14e eeuw (bijz. preekstoel, koepelgewelf). Nabij P. een bekend pinetum. Heijs.

2° Voormalig eiland in de prov. Z. Holland; na het dichtslibben der Bernisse verbonden met Voorne. De heerlijkheid P. werd reeds in 1048 vermeld. Van 11e tot 15e eeuw overstroomingen. Van den bodem is 60% eigen grond. Boerderijen met gemengd bedrijf (5-50 ha). Voornaamste plaatsen: Geervliet en Spijkenisse.

Hakewessel.

3° Geslacht der heeren van P. in Zuid-Holland. Een ridder Gerard van P. hielp in 1048 graaf Dirk IV bij de verovering van Dordrecht. Het meest bekend is Nicolaas van P., die in hooge gunst stond bij graaf Floris V en zich onderscheidde in den oorlog van 1304. Ten gevolge van zijn huwelijk met Aleida van Strijen in 1290 werd de heerlijkheid Strijen met P. vereenigd. Hij liet geen zoons na; de volgende heeren van Strijen en P. zijn afstammelingen van zijn dochter Oda.

Boeren.