(= zielsontleding) is een psychische geneesmethode, door S. → Freud sinds het eind der 19e eeuw tot ontwikkeling gebracht. Nadat Breuer en Freud bemerkt hadden, dat het in hypnose opnieuw bewust maken van pijnlijke gebeurtenissen, die schijnbaar vergeten waren, genezend werkte, trachtte Freud eenzelfde gunstig resultaat zonder hypnose te bereiken.
Daartoe liet hij zijn patiënten hun invallen vertellen, naargelang ze voor den geest kwamen, al leken ze nog zoo dwaas en nutteloos, vorschte naar hun droomen en de met het vertellen daarvan gepaard gaande invallen (→ Inval). Dit alles om de verborgen geestelijke verwikkelingen op te sporen, die vanuit het → onbewuste ziektemakend werkten.
Bij dat zoeken stootte men geregeld op een psychischen → weerstand, die vnl. door het tot stand komen van een gevoelsbinding aan den geneesheer, de → overdracht, overwonnen werd. Vooral bepaalde neurosen worden aldus behandeld : hysterie, neurasthenie, dwangneurose.Naast en met het gebruik van deze methode ontwikkelde Freud een theorie. Hij ging uit van de veronderstelling, dat voorstellingen, gewoonlijk van pijnlijken aard, uit het bewustzijn verdrongen worden en in het onbewuste blijven voortbestaan. Van daaruit kunnen zij dan in den vorm van symbolen in den droom, als vergissingen of versprekingen in het leven van allen dag of ook als ziekelijke verschijnselen haar invloed doen gelden in het bewuste leven.
Aanvankelijk legde Freud vooral nadruk op de sexueele driften als veroorzakers van ongeregeldheden in het psychische. Later kwam hij ertoe twee driftsoorten aan te nemen: de sexueele en de doodsdrift. De eerste zou dienen voor den ophouw van het leven en haar geheel van energie wordt libido genoemd. Het is de levensdrift, die zich tot voorwerpen buiten het ik kan wenden, tot zgn. object-bezetting overgaat en dan objectlibido heet. Voorzooverre de levensdrift zich terugtrekt op het eigen ik, wordt zij ik-libido genoemd. De doodsdrift komt naar buiten tot uiting in den vorm van agressie- en vernietigingsneigingen.
De sexueele driften bouwen op en de doodsdrift breekt af en het leven bestaat in de uitingen hetzij van het conflict hetzij van het evenwicht tusschen beide driftsoorten. Uiteindelijk overwint de mensch in beide: in de vernietigingsdrift door den dood en in de sexueele drift door de voortplanting.
Het rijk der driften is een geheimzinnige macht, door Freud het „Es” genoemd. Daar heerscht het beginsel van den lust. Daarnaast staat het, onder invloed van de buitenwereld veranderde, oppervlakkige deel van het Es, dat „i k” genoemd wordt. Dit „ik” moet zorgen voor de aanpassing van den mensch aan de werkelijkheid: het kan dus niet in alles den lust volgen, maar tracht de strevingen, waarmee het zich niet kan vereenigen, te verdringen naar het Es. Gewoonlijk zijn het feiten van sexueelen aard, die meestal reeds in de vroege jeugd verdrongen worden onder invloed van de omgeving. Heeft de verdringing te sterk plaats, dan kan er een → neurose uit volgen: → Oedipuscomplex, → castratiecomplex, infantiele regressie en → fixatie.
Bij een normale ontwikkeling wordt er een über-Ich of ideaal-ik gevormd, doordat het kind zich vereenzelvigt met zijn vader of met een anderen opvoeder en zoo diens opvattingen en eischen overneemt. Door dit proces, dat identificatie genoemd wordt, is het Oedipuscomplex althans voorloopig overwonnen en heeft het Ik zich tevens aan het Es onderworpen. Heeft er bijv. identificatie met den vader plaats, dan komt object-bezetting van het vaderimago (→ Imago, 2°) tot stand.
Het ideaal-ik heerscht als een soort geweten over het ik. De spanning tusschen de eischen van het ideaal-ik en de handelingen van het ik veroorzaakt het schuldgevoel. Door de strenge censuur, die op de strevingen uit het Es wordt uitgeoefend, kunnen zij alleen gesymboliseerd of in den vorm van hoogere strevingen gesublimeerd in het bewustzijn optreden. Godsdienst, wetenschap, kunst en zeden worden zoodoende beschouwd als voortbrengselen der driften.
Volgens Freud mag men zich niet psycho-analyticus noemen, als men niet alle grondpijlers van zijn theorie aanvaardt. Deze bestaan in het erkennen der onbewuste psychische processen, de leer van den weerstand en de verdringing, de waardeering van het sexueele en van het Oedipuscomplex.
Waardeering. Wetenschappelijk is Freud een geniaal baanbreker. Hij heeft de aandacht gevestigd op belangrijke feiten: het onbewuste, de dynamiek der driften en met name van de sexueele, de persoonlijkheid als geheel. Jammer is, dat hij de feiten en de theorie dooreenhaalt, en uit de ervaringen, bij zenuwpatiënten opgedaan, een normale psychologie en zelfs een levensbeschouwing wil opbouwen. Onwetenschappelijk is de manier, waarop Freud en zijn volgelingen alle hoogere menschelijke uitingen trachten terug te brengen tot de werking van één of een paar driften.
Dat Freud’s leer desondanks ingang heeft gevonden is voor een belangrijk deel te danken aan zijn vaak fascineerende schrijfwijze: hij weet zijn voorbeelden zoo te kiezen en de dingen op zulk een beeldrijke wijze voor te stellen, dat zelfs een waaksch lezer te spoedig geneigd is zijn critisch vermogen op zij te zetten. Op den duur zullen waarschijnlijk zijn „Studiën ueber Hysterie” (1893) en ten deele zijn „Traumdeutung” (1900) van de meeste beteekenis blijken (S. Freud, Gesammelte Schriften, 12 dln.). In zijn latere werken worden zijn veronderstellingen hoe langer hoe overvloediger en gewaagder, al blijft hij gematigd vergeleken bij vele van zijn volgelingen. Bij deze laatsten is de p. vaak geworden tot een wereldbeschouwing, die met wetenschap weinig meer uitstaande heeft, verdedigd wordt met de onverdraagzaamheid en het fanatisme van een nieuw „geloof” en bijv. leerlingen, die een anderen weg gegaan zijn, zooals Jung en Adler, als „afvalligen” bestempelt.
Van Katholiek standpunt kan de psychoanalytische methode, aangewend door een gewetensvol vakkundige, gebillijkt worden, al moet men, daar zij groot gevaar voor geloof en zeden kan beteekenen, voldoenden grond hebben om er zich aan bloot te stellen. Daarnaast blijft het gevaar, dat in het lang verloop van een psycho-analytische behandeling een hebbelijkheid wordt gekweekt tot een eigenaardige zelfanalyse, die niet bevorderlijk is voor de geestelijke gezondheid. De psycho-analytische theorie bevat inzichten, die van groote waarde zijn. In haar geheel is zij onaanvaardbaar; voor Freud bestaat God immers alleen in de verbeelding en is godsdienst een gemeenschappelijke neurose. Een kring van Kath. psychologen zal eerlang een studie over wat aanvaardbaar is van de psycho-analyse het licht doen zien.
Lit.: W. J. de Haan, Psycho-analyse (1935); J. de la Vaissière, La théorie psychanalytique de Freud (1930); Psycho-analyse, Verslag v. d. Ver. v. Thom. Wijsbeg. (Bijlage Studia Cath. 1935). Chorus.