(Lat.), titel van een kloosteroverste; bij vrouwelijke kloosterlingen priorin (Lat. priorissa). Te onderscheiden:
1° P. claustralis (vooral in de Benedictijnenorde en haar vertakkingen), staat onder den abt, is diens helper en plaatsvervanger, bezit geen eigen macht onafhankelijk van den abt;
2° P. conventualis (o.a. bij de Augustijnen, Carmelieten, Dominikanen, Kartuizers), zelfstandig, eigen macht bezittend hoofd van een klooster, veelal ter zijde gestaan door een supprior. Voorts in sommige kloostergenootschappen: p. provincialis, hoofd van een ordesprovincie; zelden p. generalis, hoofd der geheele orde, o.a. bij de Geschoeide Carmelieten. Schweigman.