Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Poollicht

betekenis & definitie

(Lat.: aurora polaris), lichtverschijnsel, vermoedelijk van electrischen aard, dat in de hooge stratospheer optreedt en vooral in de polaire streken der beide halfronden ’s nachts wordt waargenomen. Het p. van het N. halfrond wordt ook Noorderlicht, aurora borealis, genaamd; dat van het Z. halfrond, Zuiderlicht, aurora australis.

De bovendeelen van het p. zijn meestal witachtig of groenachtig; de benedendeelen roodachtig, soms violet. Onder het p. ziet men dikwijls, door contrast, een donker hemelsegment.Het p. verschijnt meestal plotseling en duurt soms slechts weinige minuten, soms meerdere uren. Zijn helderheid is over het algemeen gering, maar bij sterk p. kan men een gewoon geschrift lezen. Zijn spectrum vertoont een aantal lijnen, waarvan één, de Noorderlichtlijn, in het groene, met een golflengte van 5 677 angström, karakteristiek is. Deze groene lijn wordt aan de aanwezigheid van zuurstof in de hooge atmosfeer toegeschreven. De hoogte van zijn benedengrens is tusschen 80 en 300 km boven het aardoppervlak, meestal 100 en 106 km; die van zijn bovengrens is gemidd. 134 km bij de bogen en 229 km bij de stralen. De maximale gemeten hoogte is 780 km. De frequentie van het p. vertoont dagelijksche (met maximum tusschen 19 en 21 u. plaatselijken tijd), halfjaarlijksche (met twee aequinoctiale max. en twee solstitiale min.) en meerjarige (o.a. elf-jarige) schommelingen.

Een cirkelvormig, smal gebied, de Noorderlichtzone (Zuiderlichtzone), waarin de frequentie en de intensiteit van het p. maximaal zijn, bevindt zich in de polaire streken om een bepaald punt, de zgn. Noorderlichtpool (Zuiderlichtpool), op een afstand van ca. 2 200 km. De Noorderlichtpool ligt op 81°N. en 75°W., de Zuiderlichtpool op 81°Z. en 105°O. Deze liggingen correspondeeren ongeveer met die van de magnetische polen. Van de Noorderlichtzone, waarin ong. 100 wel ontwikkelde p. per jaar worden gezien, naar de lagere breedten, nemen de frequentie en de intensiteit van het p. af. P. wordt vrij zelden in de gematigde streken en nooit in de aequatoriale streken duidelijk gezien.

Te Brussel kon Quetelet van 1833 tot 1862 slechts in 62 nachten het p. waarnemen. In Duitschland vindt Wiechert de Noorderlichtlijn in het licht van het hemelgewelf over de helft van alle nachten van het jaar; de nachtelijke hemelklaarte zou gedeeltelijk een zwakke vorm van het poollicht zijn.

Tusschen het p. en de storingen van het → aardmagnetisme bestaat een nauw verband. Het ontstaan van het p. is nog niet afdoend verklaard. Het p. zou worden voortgebracht door een „Anregung” van de materie der hoogste atmosfeerlagen door middel van electrische stralen, die van de zon komen. Het aardmagnetisme zou daarop een afwijkenden invloed uitoefenen. Mairan bepaalde het p. in 1733 als een electrisch verschijnsel.

Lit.: L. Vegard, Nordlicht, in : Handb. der Exp.-Physik(Bnd. 25 I 1928); L. Vegard en O. Krogness, The position in space of the aurora polaria (in : Geofya. Publik., 1, I 1920); Carl Störmer, Résultats des mesures photogramm. des aurorea boréales (in : Geofya. Publik., vol. 4, VII 1926) ; Kr.

Birkeland, Norvegian aurora polaris expedition 1902-’03 (1908-’13); Mc. Lennan, The spectrum of the aurora and the constitution of the upper atmosphere (in: Proc. R. Soc., 1925); de art. Poollicht, i.h. tijdschrift: Onweders, Optische Verschijnselen, enz. in Ned. (tot nu toe 54 dln., sinds 1882); Photographic atlas of auroral forms (1930). V. d. Broeck.