onderscheidt zich van een gewoon microscoop door de aanwezigheid van een polarisatie-inrichting [➝ Polarisatie (v. h. licht)] en dient ter bestudeering van het optisch gedrag van gekristalliseerde stoffen, zooals met name in de gesteentekunde noodig is.
De polarisatie-inrichting bestaat uit twee prisma’s van Nicol, één onder het object (polarisator) en één, hetzij in de tubus uitschuifbaar aangebracht of los boven het oculair te plaatsen (analysator). Gewoonlijk werkt men met gekruiste nicols, d.w.z. het trillingsvlak van het door den analysator doorgelaten licht staat loodrecht op dat van den polarisator. Als object dient een praeparaat van losse korrels of een door slijpen verkregen dunne doorsnede van een gesteente of mineraal (slijpplaatje). Het in één richting trillende licht, dat de polarisator doorlaat, wordt in het praeparaat (voorzoover optisch anisotroop) in twee stralen gesplitst met onderling loodrechte trillingsrichting en verschillende voortplantingssnelheid. Dientengevolge treedt interferentie op, hetgeen zich, na terugbrengen op één trillingsrichting door middel van den analysator, uit in het optreden van een bepaalde interferentiekleur. Deze is een maatstaf voor de in het praeparaat optredende dubbele breking, die karakteristiek is voor ieder mineraal.
Men kan bij uitgeschakelden analysator met het p. vorm, splijtbaarheid en lichtbreking bepalen en met gekruiste nicols de dubbele breking onderzoeken. Vallen de trillingsrichtingen in het mineraal samen met die van de nicols, dan komt in het geheel geen licht door. Men kan den hoek tusschen deze richtingen en de kristallographische richtingen (uitdoovingshoek) dus meten. De tafel van het p. is daartoe draaibaar. Evenwijdige stralenbundels, die in vsch. richtingen door het mineraal gaan, hebben verschillende dubbele breking. Zij vormen in het brandvlak van het objectief het assenbeeld van het mineraal.
Dit ligt niet op de plaats van het gewone beeld en kan met het oculair niet worden waargenomen. Daartoe moet men een hulplens (lens van Bertrand) inschakelen in de tubus.
Dit is de conoscopische beschouwing, in tegenstelling tot de gewone (orthoscopische) methode.
Ten einde uit te maken, welke der beide stralen het snelste is, is het p. uitgerust met comparatoren (gipsplaatje, glimmerplaatje), mineraaldoorsneden van bekende eigenschappen ter vergelijking.
Het p. is in de eerste plaats meetinstrument; de mechanische inrichting is van meer belang dan bij gewone microscopen. Omgekeerd behoeven de lenzen minder aandacht: groote vergrootingen gebruikt men zelden. Ook de belichtingsinrichting is eenvoudiger.
Lit.: F. Rinne-M. Bevek, Anleitung zu optischen Untersuch. mit dem P. (1934). Jong.