Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Patronaatsrecht

betekenis & definitie

1° (Rom. recht), Ned. term voor → ius patronatus.

2° (Middeleeuwsch kerkelijk en wereldlijk recht) Degene, die het p. over een kerk bezat, kon een pastoor aan den bisschop voordragen en had recht op een aandeel in de tienden. Het p. was een reactie en een verbetering op het eigenkerkrecht. Zie nader → Eigenkerk en → Collatierccht.
3° Hedendaagsch kerkelijk recht. Het p. is het geheel der voorrechten met eenige daaraan verbonden lasten, welke krachtens verleening door de Kerk aan de oprichters van een kerk (zgn. kerkpatroon), kapel of beneficie, alsmede aan hun rechtverkrijgenden toekomen (C.I.C. can. 1448). In het bestrijden der misbruiken, waartoe het p. geleid heeft, t.w. ongewenschte invloed van leeken in de Kerk, gaat het tegenwoordig kerkel. recht aanzienlijk verder dan het vroegere: thans kunnen nieuwe p. in het geheel niet meer ontstaan (can. 1450 § 1); ook dienen de bisschoppen te trachten, opheffing der nu nog bestaande p. te verkrijgen door den patronen in ruil voor den afstand van hun p. geestelijke gunsten aan te bieden (can. 1451 §1); dwang mogen zij daarbij echter niet uitoefenen.

Het p. omvat tegenwoordig de volgende voorrechten van den patroon:

1° Presentatie-recht, d.i. het recht, een geestelijke voor te dragen voor de bezetting van de vacante kerk of het vacante beneficie;
2° Recht op onderhoud uit het eventueel overschot der inkomsten van kerk of beneficie, wanneer de patroon buiten zijn schuld tot armoede vervallen is;
3° Eererechten, t.w.: de patroon mag zijn familiewapen in zijn kerk laten aanbrengen; voorrang vóór de overige leeken bij processies e.d., eereplaats in zijn kerk, echter buiten het priesterkoor (can. 1455).

Tot de lasten of verplichtingen aan het p. verbonden (can. 1469 § 1) behoort o.m. het toezicht houden (echter zonder recht van beheer) op het vermogen van kerk of beneficie, een gevolg van den plicht om bij het constateeren van verkwisting den bisschop te waarschuwen. Schweigman.

Lit.: J. B. Godfrey, The Right of Patronage according to the Code of Canon Law (Washington 1924); K. Ruby, Die rechtliche Natur des Kirchen-P. (1927).

4° Het Spaansch en Portugeesch patronaatsrecht. Hieronder verstaat men de gezamenlijke voorrechten, door den H. Stoel in den tijd der groote ontdekkingen aan de kronen van Spanje en vooral van Portugal verleend in zake de geloofsverkondiging en het geestelijk bestuur in hun koloniën, toenmaals samengevat onder den naam Indië. Geheel de organisatie en de financiering der missie kwam daardoor uitsluitend in handen dier beide landen. In het algemeen zijn zij hun verplichtingen goed nagekomen; de misstanden zijn meestal de schuld van de ambtenaren. Op den duur geraakte de Kerk nochtans in te groote afhankelijkheid van den staat en liep het missiewerk gevaar dienstbaar gemaakt te worden aan nationalen veroveringslust en materieele belangen. Toen genoemde landen in de 17e eeuw hun beteekenis als koloniale macht verloren, en onmogelijk nog hun verplichtingen konden nakomen, wilden zij toch nog de p. doen gelden, met het gevolg dat er pijnlijke conflicten ontstonden met de Propagandamissionarissen. Dit liep ten slotte in 1844 uit op het Goaneesche Schisma (zie sub → Goa), dat pas door de overeenkomsten van 1886 en 1928 tusschen Portugal en den H. Stoel werd beëindigd. A. Mulders.