Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Ordinarius

betekenis & definitie

(eigenlijk: ordinarius iudex, Lat., = gewone rechter), in het kerkelijk recht overheidspersoon met gewone d.i. aan het door hem bekleede kerkelijk ambt verbonden, kerkelijke rechtsen bestuursmacht (tegenstelling: gedelegeerde macht; zie → Delegatie. Intusschen is niet ieder zoodanig overheidspersoon o., doch enkel de in can. 198, § 1 opgenoemden: paus, diocesane bisschop, abt en prelaat nullius, vicaris-generaal, apostolisch administrator, apost. vicaris en apost. prefect, alsmede degenen, die tijdelijk hun plaats innemen; de hoogere oversten van exempte clericale kloostergenootschappen. Deze laatsten zijn o. zonder meer; alle overige genoemden zijn o. loei of locorum (Lat., = plaatsordinarius): hun macht heeft primair betrekking op een plaats of gebied, nl. hun ambtsgebied; terwijl de macht der genoemde kloosteroversten betrekking heeft op personen, nl. op hun onderhoorigen. Schweigman.

< >