Augustijn. * 24 Febr. 1530 te Verona, ♱ 7 April 1568 te Palermo. Reeds op elfjarigen leeftijd in de Orde getreden, werd hij pas 20 jaar oud door generaal Seripando naar Rome ontboden, voor het samenstellen eener ordeskroniek. Seripando’s opvolger Christophorus van Padua stelde hem in 1554 in de gelegenheid zich onverdeeld te wijden aan zijn eigenlijke levenstaak: navorschingen op het gebied van geschiedenis en oudheidkunde. Zijn werken over allerlei onderwerpen van Rom. en kerkel. geschiedenis en oudheidkunde, tijdens zijn korten levensloop uitgegeven of in hs. nagelaten, zijn overtalrijk.
Hij toont zich daarin een vorscher van buitengewone werkkracht en speurzin, begaafd ook met een — voor zijn tijd vooral — merkwaardigen, geheel modernen, critischen zin. Justus Lipsius en Jos. Scaliger eerden hem als „den vader van alle geschiedenis”, de Rossi getuigt, dat hij „de heilige vlam der Christelijke oudheidkunde” heeft ontstoken. In de kerk van St.
Augustinus te Rome is hem een grafmonument opgericht.Lit.: D, Perini O.E.S.A., Onofrio Panvinio e le sue opere (1899) ; Ossinger, Bibl. Aug. (Ingolstadt 1768) ; Dict. de Théol. cath. (XI). Claesen.