Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Orde

betekenis & definitie

1° (philos.) eenheid in een veelheid. O. veronderstelt een veelheid van onderscheiden dingen, die woorden gerangschikt volgens een bepaald principe. Dit principe wordt bepaald door het doe1, waartoe die veelheid tot een eenheid is samengevoegd (→ Finaliteit). Het doel bepaalt eveneens den aard der tot stand gekomen o.

Zoo spreekt men van een natuurlijke o. der door God geschapen dingen, met als doel hun natuurlijk geluk; en van een bovennatuurlijke o. der door God uitverkoren schepselen (o. der → genade), die hun bovennatuurlijk geluk beoogt en de natuurlijke o. veronderstelt („gratia supponit naturam”). St. Thomas (1 Eth. lct.1) onderscheidt nog een o., die we met ons verstand enkel beschouwen (ontologische of zijnsorde), en een o., die we met behulp van ons verstand hebben te verwezenlijken in ons denken (logische of denkorde), in ons doen (moreele of zedelijke orde) en in wat we maken (poietische of kunst-orde).

O. veronderstelt een verstandelijken ordenaar. Alleen een verstand kan het ééne doel kennen, waarom in een veelheid eenheid is gebracht: alleen een verstand kan dan ook o. scheppen („sapientis est ordinare”). Daarom is Gods wijsheid de bron van alle o., omdat alleen God weet, hoe alle dingen op het ééne einddoel zijn gericht. En ook alleen een verstand kan de o. kennen: het kennen van die o. geeft aan het van nature ordenend verstand een heel bijzondere bevrediging, die we schoonheidsontroering noemen. → Schoonheid is uitstralende o. (S. Aug.: splendor ordinis). Waar we de grootst mogelijke eenheid gepaard zien gaan met de grootst mogelijke verscheidenheid (gelijk bijv. in de Kath. Kerk), daar openbaart zich de grootst mogelijke schoonheid. Zie → Transcendentale begrippen.

Die o. openbaart zich vooreerst in de zichtbare wereld, die reeds door de Ouden (Pythagoras, Parmenides, Empedocles) om haar glorievolle harmonie een kleinood en sieraad (Gr.: kosmos; Lat.: mundus) werd genoemd. Vervolgens in het levend organisme, dat een harmonische eenheid is van vele organen en o. en regelmaat behoeft voor gezonde normale werkzaamheid. De mensch dient verder verstand en vrijen wil aan te wenden om in eigen willen en werken, in zich zelf en in de samenleving de door God gestelde wereld-orde getrouw te weerspiegelen.

Ongestoorde o. (tranquillitas ordinis) beteekent voor den mensch vrede met zich zelf, met zijn medemenschen en ook met God. Verstoring der door God gewilde o. is kwaad, zonde en bron van ellende. Wordt de maatschappelijke en sociale o. verstoord, dan bedreigen individu en gemeenschap de grootst denkbare rampen.

v. d. Berg.
2° In de systematiek van plant- of dierkunde: de samenvatting van meerdere families tot één groep.
3° (Scheik.) Al naar gelang de reactiesnelheid van een reactie afhankelijk is van de hoeveelheid van een, twee of meermolecuulsoorten (d.i. de vsch. moleculen, zooals ze in de reactievergelijking voorkomen), spreekt men van reacties van de eerste, tweede, enz. orde. Zij worden ook aangeduid als → monomoleculaire, → bimoleculaire enz. reacties. A. Claassen.
4° (Liturgie)
a) Wijdingsgraad.
b) Wijding. Zie → Wijding (Hoogere en Lagere).
5° (Kerkrecht.) In ruimeren zin benaming voor kloostergenootschappen in het algemeen, derhalve zoowel voor religieuze congregaties als voor eigenlijk gezegde orden; in engeren zin (vakterm van het kerkelijk recht) duidt o. enkel een kloostergenootschap met plechtige → geloften aan, tegenover congregatie: kloostergenootschap met alleen eenvoudige geloften. Voor de verschilpunten van o. en congregatie, zie → Congregatie (religieuze). Voorts: terwijl congregaties reeds met enkel bisschoppelijke goedkeuring rechtsgeldig kunnen bestaan, is voor o. steeds pauselijke goedkeuring noodig. Alle mannelijke o. zijn exempt (→Exemptie); van de vrouwelijke o. al diegene, welke staan onder het gezag van reguliere oversten (oversten van mannelijke o.). Wat den vcrmogensrechtelijken toestand van de o. betreft, is te onderscheiden: de afzonderlijke leden kunnen geen eigendom hebben; onderscheidene o. zijn echter zelf wel eigendomsbekwaam, hetzij enkel de o. als zoodanig, hetzij tevens haar onderdeelen (ordeprovincies en kloosters); sommige o., t.w. eenige der eigenlijk gezegde bedelorden, zijn nochtans evenmin als haar afzonderlijke leden eigen domsbekwaam. In het kerkelijk recht wordt ter aanduiding van een ordelid de vakterm regularis gebruikt; ter aanduiding van een vrouwelijk ordelid de speciale vakterm monialis. Zie ook Kloosterwezen ; Ordesrecht.

De vsch. orden der Kath. Kerk zijn ieder op hun eigen naam behandeld; → Benedictijnen; Carmelieten ; Dominicanen, enz.

Lit.: T. Schafer, De Religiosis ad normam C. I. C. (Munster 21931). Schweigman.

6° De bijz. naam van enkele vereenigingen:

Orde van de Jonge Tempelieren (afk.: O.V.J.T.), → Jeugdwerk; Drankbestrijding.

Orde van de Ster in het Oosten, theosophische organisatie, 1911 gesticht tot voorbereiding van de komst van een nieuwen wereldleeraar ; bij het optreden van → Krisjnamoerti in 1927 hervormd tot: Orde van de Ster; om diens afkeer van organisaties in 1929 opgeheven. De O. was oorzaak van groote verdeeldheid onder de theosofen. Pauwels.

Lit: Verhaar, De Moderne Theosofie (bladz. 113-144).

Orde van advocaten, → Advocaat.

7° Voor orde in den zin van onderscheiding, toegekend door wereldl. of geestel. autoriteit, zie → Ridderorden.