Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Naaktzadigen

betekenis & definitie

of onbedektzadigen (Gymnospermae), een onderafdeeling van de zaadplanten, worden aldus genoemd, omdat de zaden niet, zooals bij de bedektzadigen, opgesloten zijn in een ruimte door de vruchtbladeren gevormd, maar vrij op het openliggende vruchtblad geplaatst zijn. Ook kunnen vruchtbladeren bijna of geheel ontbreken, omdat zij in het zaad zijn opgegaan.

Zijn de zaden later ingesloten, dan kan men toch niet van vruchten spreken. De n. zijn houtgewassen zonder eigenlijke vaten in het hout.

De bladeren (soms smal en dan naalden genoemd) blijven meestal verschillende jaren aan den boom; uitzonderingen zijn de lork en de moerascypres. De bloemen zijn eenslachtig.

De mannelijke bloemen zijn eindstandig of staan in de oksels van loofbladeren; zij gelijken op katjes. De schubachtige stuifmeelbladeren hebben aan de onderzijde meestal meerdere meeldraden.

De vrouwelijke bloemen zijn zeer verschillend en behalve bij de Cycasachtigen okselstandig. Stempels ontbreken.

De ontwikkeling van de mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen herinnert meer aan de varens door het optreden van een archegonium in een duidelijk prothallium en ook doordat sommige n. bewegelijke mannelijke cellen (spermatozoïden) hebben, nl. Ginkgo en de Cycadaceeën.

Het stuifmeel wordt steeds door den wind overgebracht. Vlak voor de bevruchting vindt men, naast de sexueele, verschillende vegetatieve cellen.

Tot de n. behooren de volgende klassen: de Cycadales, de uitgestorven Bennettitales en Cordaitales, de Ginkgoales met de eenige nog levende soort G. biloba, de kegeldragers of Coniferales en de Gnetales. Bouman.Palaeontologie. Naaktzadigen hadden hun bloeitijd vóór het optreden van de bedektzadigen. De klasse der → Pteridospermen en de → Cordaitales leefden in Carboon en Perm. De → Benettitales alleen in Jura en onder-Krijt. De Ginkgophyta (o.a. Baiera) verschijnen voor het eerst in het Perm en bereiken het hoogtepunt in de Jura.

Deze oudste vormen hadden diep ingesneden bladeren, die in geologisch-jongere vormen steeds minder diep worden. De Recente Ginkgo heeft een tweelobbig blad; de jeugdvorm vertoont echter nog den diep ingesneden bladvorm. De Cycadophyten (o.a. Pterophyllum), in vorm en bouw overeenkomend met de Recente Cycaspalmen, waren in het Trias en Jura zeer talrijk. De Coniferen of → naaldboomen, die hun grootste ontwikkeling in het Mesozoicum hadden, komen tegenw. nog zeer algemeen voor.

Lit.: M. Hirmer, Handb. der Palaeobotanik (I 1927); R. Kräusel en Weyland, Die Phylogenie der Pflanzen (1930). v. d. Geyn.