Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Monochord

betekenis & definitie

1° (muziek) toestel, bestaande uit een klankkast, bespannen met één snaar, dat reeds bij de Oude Grieken diende voor acoustische proefnemingen en het bepalen der onderlinge toonverhoudingen.

2° Monochord van Struycken is een in de geneesk. gebruikt eensnarig instrument, hetwelk geluid geeft door wrijven van de staaldraadsnaar. Door verschuiving van een blokje kan men de toonhoogte regelen. Het instrument dient om de hoogtegrens van het door den patiënt gehoorde geluid te bepalen.

< >