Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Meststoffen

betekenis & definitie

I. Indeeling.

Men kan de m. verdeden in: natuurlijke meststoffen en kunstmeststoffen. De natuurlijke m. worden óf door de natuur zelf voortgebracht (➝groenbemesting) óf zij worden door het bedrijf geleverd (➝stalmest, ➝gier, ➝compost).

Kunstmeststoffen worden verkregen door fabriekmatige verwerking van bep. afvalstoffen van dierlijken oorsprong of langs chemisch-technischen weg uit grondstoffen, die de atmospheer of delfstoffen leveren. In tegenstelling met de kunstmeststoffen zijn de natuurlijke m. van meer volumineuzen aard, zij bestaan in hoofdzaak uit organische stoffen, bevatten als regel wel de voornaamste plantenvoedende elementen, maar in een betrekkelijk gering kwantum. Groenbemesting, stalmest, compost en ook kalkhoudende kunstmeststoffen worden wel indirect werkende m. genoemd, omdat hun zuiver plantenvoedende werking terugtreedt tegenover hun bodemverbeterende werking (in physischen, chemischen en biologischen zin); de meeste kunstmeststoffen werken door hun gehalte aan plantenvoedende stoffen direct bevorderend op den groei van het gewas. In het algemeen is het daarom wenschelijk, dat de kunstmeststoffen als aanvulling en niet uitsluitend als vervangers van de natuurlijke m. gebruikt worden.

De meeste kunstmeststoffen bevatten slechts één, zelden twee of meer plantenvoedende stoffen en wel in een voor de plant min of meer gemakkelijk opneembaren vorm. Hiervan alsmede van hun gehalte hangt in hoofdzaak de prijs af. Zij zijn van huis uit zuur, neutraal of basisch of worden dit in den grond onder invloed van de plant, doordat deze uit het zout in het eene geval meer het zure en in het andere meer het basische deel opneemt (de physiologisch basische of zure werking der kunstmeststoffen).

Al naar gelang van de plantenvoedende stof, die zij bevatten, kan men de kunstmeststoffen indeelen in: stikstofhoudende, kalihoudende, phosphorzuurhoudende en kalkhoudende meststoffen.

Gemengde en samengestelde kunstmeststoffen bevatten meerdere voedingsstoffen. Bekend zijn o.a. mono- en diammoniumphosphaat, granumix, nitrofoska en A.S.F.-korrels. Kunstmeststoffen uit plantaardige en dierlijke afvalproducten samengesteld bevatten meestal weinig en daarenboven niet zelden langzaam werkende plantenvoedende stoffen (beendermeel, bloedmeel, hoornmeel, ledermeel).

Het uitstrooien en verdeelen der meststoffen geschiedt met de hand of machinaal. Het laatste biedt voor het uitstrooien van kunstmest meerdere voordeelen: gelijkmatiger verdeeling, minder gevaar voor de gezondheid van den arbeider en zindelijker werk. Het belangrijkste onderdeel van een kunstmeststrooier is het strooimechanisme. Hiervan bestaan verschillende systemen, die tot de volgende vier grondtypen te herleiden zijn: 1° met slingerwalsen, waarbij de kunstmest onder het rijden door een wals aan de bovenzijde uit den voorraadsbak geslingerd wordt, waarbij de bodem van den bak automatisch omhoog komt (Schlörsysteem); 2° de spleetstrooier, met in den achterwand van den bak een verstelbare spleet, die de kunstmest, welke er door een roerwerk (een as met vleugeltjes of ovale schijven) heen gebracht wordt, doorlaat; 3° de walsenstrooier, ongeveer volgens hetzelfde beginsel gebouwd als de spleetstrooier, maar waarbij nu in den bodem van den bak een wals met afstrijker aangebracht is, die de meststoffen naar buiten voert (Vosz-systeem); 4° de kettingstrooier, waarbij de meststoffen door een ronddraaienden ketting zonder eind met schuinstaande tanden door een spleet naar buiten geschoven worden.

II. Ontwikkeling der bemestingsmethode Naast grondbewerking was vanouds bemesting een der voorn. cultuurmaatregelen om de vruchtbaarheid van den bodem in stand te houden en te doen stijgen. Menschelijke faecaliën en dierlijke uitwerpselen (stalmest, vogelmest) waren naast visch en vischafval de eerste stoffen, die voor de bemesting gebruikt werden. Waarschijnlijk werd echter ook de ➝groenbemesting reeds vroegtijdig (zeker bij de Romeinen) toegepast om het tekort aan stalmest aan te vullen en den bodem te verbeteren. Minerale stoffen als asch en beenderen en verder gebrande kalk, mergel en gips werden eveneens ter bemesting aan den bodem toegevoegd, al berustte hun aanwending nog op zuiver empirische waarnemingen en practische ervaring. Tot het begin der 19e eeuw waren het braken (➝Drieslagstelsel) van den akker en de toevoer van stalmest en andere natuurlijke meststoffen de voornaamste middelen om de vruchtbaarheid van den bodem te bewaren.

Eerst nadat door J. von Liebig omstreeks het midden der 19e eeuw langs natuurwetenschappelijken weg de grondslagen der plantenvoeding gelegd waren, kon ook de bemesting op een juistere basis gefundeerd worden. Von Liebig bewees, dat de plant voor haar groei bepaalde minerale stoffen noodig heeft en dat zij deze stoffen aan den grond onttrekt. De natuurlijke m. zijn ontoereikend om die aan te vullen, daarvoor zijn noodig kunstmeststoffen, die de gewenschte mineralen en vooral stikstof, phosphorzuur, kali en kalk in voor de plant opneembaren vorm bevatten.

Reeds voordat von Liebig zijn baanbrekende onderzoekingen en ontdekkingen op het gebied van de plantenvoeding deed en daarmede den grondslag legde voor een meer rationeele bemesting, was uit Zuid-Amerika de ➝guano als meststof in vrij aanzienlijke kwantums naar Europa uitgevoerd. Nadat de groote beteekenis van de bodemstikstof als plantenvoedsel algemeen erkend was, won ook de ➝chilisalpeter, die tot dan alleen voor technische doeleinden gebruikt was, als meststof zeer aan beteekenis. Kali komt na de ontdekking der rijke kalizoutafzettingen in den Duitschen bodem (o.a. Stassfurt en omgeving) weldra in groote hoeveelheden ter beschikking, in plaats van beenderen leert men de ruwe phosphaten, waarvan de bodem van Algiers, Tunis, Florida en andere streken der aarde rijken voorraad aanwees, als grondstof voor de bereiding van ➝superphosphaat kennen, de gas- en cokesfabrieken leveren zwavelzure ammoniak als bijproduct, de staalfabrieken, na invoering van het Thomas-Gilchrist-procédé, thomasslakken als waardevolle phosphorzuurmeststof, terwijl na de vinding van diverse procédés om de luchtstikstof aan andere elementen te binden, de bereiding van stikstofmeststoffen (luchtstikstofmeststoffen) langs synthetischen weg een enorme vlucht nam. De fabricage van kunstmeststoffen is een der grootste industrieën der wereld. De practijk, die aanvankelijk slechts schoorvoetend tot het nieuwe overging, leerde weldra de groote waarde der kunstmeststoffen voor de plantenvoeding kennen.

Wat stalmest en andere natuurlijke meststoffen niet toelieten bleek nu mogelijk: men kon aan de gewassen zooveel voedsel toedienen als men wilde, men kon dat voedsel geven in de voor ieder afzonderlijk gewas meest gewenschte verhouding en vorm en op het juiste tijdstip. Daardoor werd men vrijer in de vruchtopvolging en kon men de gewassenkeuze beter aanpassen aan de heerschende prijsverhoudingen. Het kunstmestverbruik is dan ook de laatste 40 jaren aanzienlijk gestegen en daarmede tevens de opbrengst van akker en grasland. De intensiteit van den landbouw werd weldra vooral afgemeten naar het verbruik van stikstof, phosphorzuur en kali per eenheid van oppervlak cultuurgrond. Nederland staat in dit opzicht aan de spits van alle landen der wereld en wordt gevolgd door België, Duitschland en Japan.

Totaal verbruik aan kunstmeststoffen in kg per ha bebouwd oppervlak.

Landen Stikstof (N) Phosphorzuur (PA) Kali (KaO)

1913 1925 1928 1913 1925 1928 1913 1925 1928

Nederl. 7,1 16,5 26,3 37,8 42 52,2 18,1 35,8 41,4 België 11,0 19,7 19,3 19,2 33,7 34,5 5,4 14,3 20,5 Duitschl 7,2 10,0 13,9 23,0 14,0 16,7 18,0 23,5 26,2 Japan 3,8 9,0 19,2 — 14,6 18,8 — 1,3 4,3 Lit.: J. M. L. Otten, Bemestingsleer (51934); E. Haselhoff en E. Blanck, Lehrbuch der Agrikulturchemie (II 1928); F.

Honcamp, Handbuch der Pflanzenernährung u. Düngerlehre (II 1931). Dewez.

Wet tot bestrijding van bedrog in den handel in meststoffen, zaaizaden en veevoeder (van 31 Dec. 1920). Deze Ned. wet schrijft waarborgen voor, welke gegeven moeten worden ten aanzien van de hoedanigheid, de benaming, de verpakking enz. van meststoffen, zaaizaden en veevoederartikelen, die in acht moeten worden genomen bij het leveren, verkoopen of te koop aanbieden van genoemde artikelen aan verbruikers. Dewez.

In België wordt de handel in meststoffen geregeld door de wet van 15 Juli 1931 op den handel in zaden, pootgoed, meststoffen en veevoeders. Deze wet is aangevuld door het Kon. Besl. van 23 Aug. 1935.