De actiefste vulkaan van Java, ten N. van Jogjakarta (XIV 496 F3), 2911 m hoog, door een juk verbonden met den Merbaboe. De krater van den M. is geheel gevuld door twee lava-proppen; de kraterwand is nog slechts gedeeltelijk bewaard gebleven. De Oostelijke prop, de Goenoeng Anjar, dateert van 1883, de Westelijke van 1911.
De proppen, die nog geregeld groeien, puilen over den kraterwand. In perioden van verhoogde activiteit leidt dit tot een afstorten van blokken lava langs de helling; bij hoogen druk der gassen wordt soms een deel van den prop als asch weggeschoten. Zoo verdween in 1872 een vorige prop geheel; hoe dat precies gegaan is, weet men niet.
De M. produceert van uit de proppen soms enkele korte lavastroomen, de lava is zeer taai. Het gevaar van den M. ligt echter in de afstortende lavablokken, die tijdens hun val verpulveren. De afstortende lavablokken vormen een gloed-lawine, het verpulverde materiaal te zamen met de daarbij vrijkomende gassen een gloedwolk.
Terwijl de gloedlawines min of meer aan vaste glijbanen, die ten slotte in ravijnen overgaan, gebonden zijn, schieten de gloedwolken over de ravijnen heen. Daardoor komen ze veel onverwachter en zijn ze gevaarlijker dan de afstortende blokken zelf.
De laatste groote uitbarsting (1930-’31) ging ook met dgl. gloedwolken gepaard.
Vroegere uitbarstingen zijn o.a. bekend van 1842, 1872, 1922. Zie afb. 6 op de pl. t/o kolom 321 in dl. X.Lit.: Vulkanologische Meded. v. d. Dienst v. h. Mijnwezen (1921, nr. 3, 1926, nr. 7); Escher, in „De Tropische Natuur” (Jan. 1931).
Hofsteenge / Jong.