1° Jan, secretaris van Den Briel in het begin der 15e eeuw, bekend als de schrijver van het „Rechtsboek van Den Briel”. Dit werk is de rijkste en zuiverste bron van het Oud-vaderlandsch recht: het bevat een vrij volledig samenstel van de middeleeuwsche rechtsinstellingen op het laatste oogenblik van haar vrije ontwikkeling en toont het zuivere inheemsche recht in zijn hoogsten bloei. Van den schrijver weet men bijna niets.
Het eenige bekende hs. van het werk, dat echter niet het oorspronkelijke is, wordt bewaard op het gemeente-archief te Den Briel. Het is met fraaie, duidelijke hand geschreven en bestaat uit 133 perkamentbladen in klein folio. Het werk is tweemaal uitgegeven: het eerst door mr.
P. van der Schelling in C. van Alkemade, Beschrijving van de stad Brielle en den lande van Voorn (1729), daarna door mr. J. A.
Fruin en mr. M.
S.
Pols als nr. 1 der serie Oude vaderlandsche rechtsbronnen (1880). v. d. KampLit.: voorrede in de uitg. v. Fruin en Pols.
2° (Ook: Matthijsz.) Jan, Wederdooper. ✝ 1534 te Munster. Van zijn eerste jaren is alleen bekend, dat hij de zoon van een wever was, broodbakker te Haarlem en na de onthoofding van Trijpmaker in 1531 leeraar bij de gemeente der Anabaptisten te Amsterdam. Hij beriep zich op onmiddellijke openbaringen en stelde deze boven de H. Schrift. In 1533 zond hij 12 apostelen uit, die twee aan twee zijn leer moesten verkondigen en het doopsel toedienen. Het meeste succes hadden zij in Munster en hierheen volgde spoedig ook M. Alhier belegerd, deed hij in een dweepzieke bevlieging met 20 man een uitval, waarbij hij werd gedood. Wachters