Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Luther

betekenis & definitie

1° Hans, Duitsch staatsman. * 10 Maart 1879 te Berlijn. Hij was vsch. malen minister en Jan.-Dec. 1925 rijkskanselier; tijdens zijn ambtsduur werd het Locamo-pact gesloten. Sedert 1927 was hij lid van de Duitsche Volkspartei; president van de Rijksbank in 1930; na de overwinning van Hitler in 1933 ging hij als gezant naar Washington.

Cosemans.Werk: Von Deutschlands eigener Kraft (1928).

2° Maarten, vader van het Protestantisme. * 10 Nov. 1483 te Eisleben, ✝ 18 Febr. 1546 aldaar.

Leven. L. was de zoon van den mijnwerker Hans Luther en van Margaretha Ziegler. Dat zijn ouders doodarm en overdreven streng zouden geweest zijn, is een tendentieuze voorstelling van L., die er altijd op uit was zijn Kath. levensjaren in donkere lijnen te schilderen. Zijn eerste 14 jaren brengt hij door in Mansfeld, waarheen zijn vader verhuisd was en waar deze bezitter werd van verscheidene mijnschachten. Eén jaar (1497) bezoekt hij de school van de Broeders van het Gemeene Leven te Maagdenburg, van 1498 tot 1501 een leekenschool te Eisenach. Van 1501 af volgt hij de lessen in de wijsbegeerte aan de Ockhamistischgezinde univ. te Erfurt; 1502 wordt hij baccalaureus, 1505 magister artium; Juli 1505 treedt hij in bij de Augustijner Eremieten te Erfurt als een gevolg van zijn belofte bij een onweer gedaan. Bij zijn streven naar de volmaaktheid werd hij vaak gekweld door gewetensangsten, die soms tot pathologische afwijkingen ontaardden, een zielstoestand, die zonder twijfel veel heeft bijgedragen tot den opbouw van zijn leer. Toch zagen zijn oversten in dezen aanleg geen beletsel om hem op 3 April 1507 tot priester te laten wijden. Te Erfurt vervolgde hij in het klooster zijn studiën. In 1509 behaalde hij aan de univ. van Wittenberg den graad van baccalaureus in de theologie en doceerde aldaar sinds Oct. 1508 de moraalphilosophie. In 1510 maakte hij van Erfurt uit, waar hem de voorlezingen over de Sententies van Petrus Lombardus waren opgedragen, een reis naar Rome, om de belangen van een zevental streng-observante kloosters te bepleiten. Als een weinig enthousiast aanhanger van de strenge kloostertucht keerde hij terug. In 1512 promoveerde hij te Wittenberg tot doctor in de godgeleerdheid, waarna hij aldaar als opvolger van Staupitz het professoraat in de H. Schrift aanvaardde en tot 1519 voorlezingen hield over de Psalmen, den brief aan de Romeinen, aan de Galaten, de Hebreën en aan Titus. Laten zijn commentaren op de Psalmen om de rekbaarheid der uitdrukkingen nog een rechtzinnige verklaring toe, in die over Paulus vindt men steeds duidelijker de voornaamste elementen van zijn leer uitgedrukt: de totale bedorvenheid van de menschelijke natuur en de uitwendige toerekening van Christus’ verdiensten door het geloof met als gevolg de rechtvaardigingszekerheid. Op 31 Oct. 1517 hechtte hij de 95 thesen over den af laat aan de Slotkerk te Wittenberg als een protest tegen de aflaatprediking van Tetzel. Rome roept hem ter verantwoording, maar zijn beschermer Frederik de Wijze van Saksen weet te bewerken, dat kardinaal Cajetanus hem in 1518 te Augsburg in verhoor neemt. L.’s heimelijke vlucht naar Wittenberg maakte aan alle hoop op een minnelijke schikking een einde. In 1519 openbare disputatie te Leipzig, waar Eek hem tot een verklaring dwong, waarin het primaat van den paus en de onfeilbaarheid van de algemeene conciliën ontkend werden. Velen, vooral onder de jong-Humanisten, kozen L.’s zijde; felle tegenstanders vond hij nu of later in de univ. van Keulen en Leuven en vele Kath. geleerden. L.’s uitdagende geschriften over de goede werken, de H. Mis en het pausschap noodzaakten Rome tot krassere maatregelen. 15 Juni 1520 wordt door paus Leo X de bulle Exsurge Domine uitgevaardigd, welke de leer van L. veroordeelt en hem bij niet-herroeping binnen 60 dagen met den ban bedreigt; deze werd na zijn hardnekkige weigering in 1521 uitgesproken. Voordat de letterlijke tekst hem bekend is, antwoordt L. reeds met zijn zgn. drie groote hervormingsgeschriften: Aan den Christelijken Adel, Over de Babylonische Gevangenschap en Over de Vrijheid van den Christenmensch, waarin hij zijn tweede fundamenteel beginsel opstelt: de H. Schrift als eenige geloofsbron, en deze gekend onder voorlichting van den H. Geest door het vrij onderzoek. Een meer directen aanval op Rome’s veroordeeling waagt hij in zijn geschrift: Tegen de Bulle van den Antichrist. Zijn rede op den Rijksdag van Worms in 1521 met het gebruikelijke slot → „God helpe mij. Amen” (de woorden „Hier sta ik, ik kan niet anders” zijn legendarisch) en de gefingeerde nachtelijke overval waren nieuwe bewijzen van zijn hardnekkigheid. Terwijl L. een veilige schuilplaats onder den naam ridder Jörg op den Wartburg bij Eisenach gevonden had, sprak Karel V den rijksban over hem uit en gelastte de verbranding van zijn geschriften. Uit dit gedwongen verblijf van 10 maanden dateeren vsch. strijdschriften: Over de Kloostergeloften, Over de Biecht, Over de Afschaffing van de Mis. Meer opbouwend werk begon hij met zijn bijbelvertaling uit den grondtekst, waarvan het Nieuwe Testament in 1522, het Oude in 1534 voltooid was. Het fanatiek optreden van Karlstadt en andere radicale heethoofden dwingt hem tot terugkeer naar Wittenberg, waar hij de orde spoedig weet te herstellen. Hij hervat daar aan de univ. zijn voorlezingen, legt het kloostergewaad af en huwt in 1525 de vroegere non Catharina van Bora. Fataal voor zijn invloed werd het uitbreken van den Boerenoorlog (Aug. 1524), waarbij L. zich wegens het nauwe verband tusschen kerkelijke en sociale revolutie niet afzijdig kon houden. Eerst schrijft hij een Vermaning tot vrede, maar dan kiest hij de zijde van de overwinnaars, d.i. de vorsten, en schrijft het onwaardige pamflet van 4 blz.: Tegen de moord- en roofzuchtige boerenbenden, gevolgd door den nog wreederen Zendbrief over het harde boekje tegen de boeren.

Op de puinen van de omvergeworpen Kath. leer moet L. thans gaan ophouwen. De afgeschafte II. Mis werd door de zgn. Duitsche mis zonder offerkarakter en in den nieuwen vorm van avondmaal .onder beide gedaanten vervangen. Bij de godsdienstoefening nam het lied een voorname plaats in en werd het Latijn vervangen door de moedertaal. In zijn Grooten en Kleinen Catechismus (1529) legde hij zijn leer vast en betuigde zijn instemming met de door Melanchton opgestelde Augsburgsche Confessie (1530). De stijgende macht van de vorsten, ook op kerkelijk gebied, gaf een krachtigen stoot aan de verspreiding van L.’s leer, maar leidde ook tot versplintering in afzonderlijke landskerken met de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid der Kerk van overheid en staat, en het noodlottige beginsel: Cuius regio, illius et rcligio, Wien het land behoort, hem behoort ook de godsdienst. Het gevolg was, dat L., die rustig in zijn vroeger Augustijnen-klooster met zijn vrouw en kinderen te Wittenberg woonde en zijn gasten ’s avonds onder een glas bier op de Tischreden onthaalde, de leiding van de kerkelijke zaken steeds meer aan de vorsten moest afstaan en in zijn onmacht tot de meest bedenkelijke concessies gedwongen werd, o.a. het dubbelhuwelijk van Philips van Hessen. Zijn verbittering over den onverwachten loop der godsdienstige beweging trachtte hij af te leiden door zijn geliefde stad Wittenberg, volgens hem thans een Sodoma, tijdelijk te verlaten en door de uitgave van hatelijke en heftige geschriften tegen de Joden, de Sacramentariërs, de univ. van Parijs en Leuven en niet te vergeten door het mateloos heftige schotschrift: Het pausschap, door den duivel gesticht. Een nieuwe aanval van zijn hartkwaal maakte tijdens een verblijf in Eisleben plotseling een einde aan zijn leven. Hij stierf berustend in Gods wil met een gebed op de lippen. De fantastische verhalen, waarmee men zijn laatste uren heeft omgeven, zijn typische staaltjes van middeleeuwsche lichtgelovigheid en als legenden te beschouwen. Hij ligt begraven in de Slotkerk van Wittenberg.

Persoonlijkheid. Het valt niet te betwijfelen: L. was een man van schitterende gaven, die door een levendige verbeelding, een groote heerschappij over de taal en een zuiver aanvoelen van de volksziel zijn gedachten wist weer te geven op een wijze, die het hart van de massa trof. Aan een rijk en diep gemoedsleven paarde hij een geweldige wilskracht, waardoor hij de kunst verstond te heerschen en zijn gedachten op te dringen zonder deze speculatief te bewijzen of systematisch te ordenen. Die energie stelde hem bovendien in staat tot een onbegrijpelijke werkzaamheid in woord, geschrift en daad, maar maakte hem ook tot den dwingeland, die van geen wijken wist en zijn tegenstanders zonder eenig mededoogen kon geeselen. Dit sluit echter niet uit, dat hij voor zijn gezin een liefderijk echtgenoot en vader, voor zijn vrienden een gezellige gastheer en causeur was. Het is niet te verwonderen, dat zijn sterke verbeeldingskracht hein af en toe ook parten speelde, o.a. bij zijn idee van goddelijke zending, zijn optimisme over de zegenrijke gevolgen van zijn leer: geloof zonder de werken, zijn opvatting van den paus als antichrist.

Leer. Van overwegenden invloed op het ontstaan van zijn leer waren L.’s abnormale zielstoestand en het door hem genoten onderwijs. Te Erfurt was hem aan de univ. en in het klooster het Ockhamisme, d.i. het Nominalisme der late M.E. gedoceerd (vgl. het art. * Laatscholastiek). Uit dit systeem greep hij gretig naar de stellingen, welke zijn mentaliteit welkom waren. Hij, de tobber, die zijn genadigen God en daarmee den vrede des harten niet kon vinden, begon te twijfelen aan zijn persoonlijk kunnen. Zoo komt hij tot de opvatting: Adam’s zonde heeft de menschelijke natuur geheel en onherstelbaar bedorven, zoodat zij tot niets goeds meer in staat is. Doch in geloovig vertrouwen op Christus worden diens verdiensten den zondaar-blijvenden mensch toegerekend, zoodat hij zonder eenige inwendige verandering door God om Christus’ verdiensten voor rechtvaardig wordt aangezien. De verrichte werken blijven dus in hun diepste wezen zonde en vinden alleen genade bij God, krachtens Christus’ verdiensten, welke den mensch door het vertrouwensgeloof worden toegerekend. Dit wegcijferen van de verdienstelijkheid der goede werken brengt volgens L. geen gevaar voor laksheid met zich, omdat zij een voorwaarde vormen om tot het geloof te komen en uit het door God in de ziel gestorte vertrouwen vanzelf volgen. Dit geloof schenkt den mensch de zekerheid, dat hij een barmhartigen God gevonden heeft. L.’s abnormale zielsbeweging baart hem nu geen zorg meer, want hij beleeft, wat volgens hem de mystieken beleefden: de beproevingen, die de geboorte van God voorafgaan als noodzakelijke voorwaarde van het ascetisch dooden van het eigen ik. Wijl L. den mensch direct voor God plaatst, verliest de Kerk voor hem haar beteekenis als heilsinstituut en uitdeelster der genade. Zoo komt hij ook tot de verwerping der hiërarchie van bisschoppen en priesters en erkent geen ander leergezag dan de H. Schrift, die door iederen geloovige persoonlijk verklaard kan worden. De H. Geest zal dan aan iedereen dezelfde gedachten, d.i. L.’s geloof, ingeven.

De Kerk wordt door L. verlaagd tot een geestelijk, onzichtbaar rijk, de vereeniging van de ware geloovigen, erkenbaar aan de juiste prediking en de toediening der sacramenten. Van de zeven sacramenten laat L. er slechts twee bestaan: Het Doopsel en het Avondmaal. Hoe hij den doop van kinderen, die tot geen geloofsacte in staat zijn, kan handhaven, blijft een raadsel. Bij het Altaarsacrament handhaaft hij in tegenstelling met Zwingli en Calvijn de werkelijke tegenwoordigheid, maar hij beperkt ze tot het oogenblik van het ontvangen (zie → Avondmaalsstrijd).De kloostergeloften, het celibaat en het vagevuur zijn uit den booze. De vereering der heiligen, in zooverre men daardoor op hun voorspraak vertrouwt, wordt niet meer geduld. Het groote offer blijft voor L. het bloedige offer van Calvarië; elke onbloedige voortzetting doet daaraan afbreuk. Typisch is het, hoe L. en zijn volgelingen het kruisbeeld en andere in de Kath. Kerk gebruikelijke voorstellingen handhaven. Dit is deels te verklaren door een reactie tegen het vandalenwerk van Karlstadt en de zijnen, deels door L.’s methode, om de tot hem overgeloopen Katholieken niet al te zeer te stooten. Zie ook Lutheranisme.

Beteekenis. L. blijft voor alle Protestanten de stichter van de Reformatie, die door zijn leer van het vrije onderzoek met verwerping van het kerkelijk gezag de godsdienstige wereld van de alleenheerschappij van Rome’s Kerk en van het pauselijk juk heeft bevrijd. Door zijn verheffing van de H. Schrift tot eenige geloofsbron heeft hij opnieuw de aandacht gevestigd op Gods Woord, dat door de Kath. Kerk volgens hen op den achtergrond gedrongen was. Men verzweeg daarbij te vermelden, hoe L.’s optreden in den beginne de noodlottigste geloofsverwarring bracht, totdat hij het gevaar voor een deel bezwoer door zichzelf tot geloofsorakel op te werpen, hoe de dogma’s in den loop der jaren werden vervangen door belijdenissen, symbolische boeken, concordiaformules (→ Formula Concordiae), waaraan onwrikbaar moest worden vastgehouden, hoe de Kerk zonder de traditie te kort te willen doen altijd de H. Schrift had hoog gehouden. Maar het blijft waar, dat de Kerk haar overheerschenden invloed op het openbare en cultureele leven in landen, waar de Reformatie wortel schoot, voorgoed heeft verloren.

Wat L.’s invloed op de verschillende andere problemen op staatkundig, maatschappelijk, economisch, wetenschappelijk, kunstzinnig gebied betreft, deze wordt óf overdreven óf valt toe te schrijven aan andere oorzaken: Renaissance, Humanisme, boekdrukkunst. Onmiskenbaar zijn echter L.’s verdiensten voor de ontwikkeling van de Duitsche taal en het kerkelijk lied.

Werken: een onvolledige uitg. v. L.’s werken in 19 dln. verscheen te Wittenberg (1539-’58). De nieuwste, meest critische uitg. is die van Weimar, waarvan tot heden 54 deelen verschenen zijn. Bovendien verschenen daarin: Deutsche Bibel (5 dln., compleet); Tischreden (6 dln., compl.) en Briefwechsel (6 dln., tot 1535). — Lit.: Grisar, L. (3 dln. 1911-’12); Wachters, L. (21930); J. de Jong, Handb. der Kerkgesch. (II 1932, 170 vlg. met uitvoerige opg. van lit.). Wachters.