Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Luiken

betekenis & definitie

(Luyken)

1° Caspar, graveur; zoon van 2°. * 1672, ✝ 1708. Werkte geheel in den stijl zijns vaders en was uiterst productief; zijn gravures missen echter de fijnheid van die van Jan.
2° Jan, graveur, teekenaar en dichter. * 16 April 1649 te Amsterdam, ✝ 5 April 1712 aldaar. Als graveur waarsch. leerling van C. Decker. Hij werkte met groote gemakkelijkheid en was zeer vruchtbaar; onder zijn talrijke producten op graphisch gebied zijn zeer verdienstelijke (o.a. de prenten voor den Bijbel). Bijna uitsluitend werkten J. en C. voor boekillustraties.

Lit.: P. v. Eeghen, Het werk van J. en C. Luyken (1905). Schretlen Zijn kunstzinnige aanleg dreef L. ook tot de dichtkunst. Als eerste vrucht van zijn letterk. arbeid geeft hij een bundel minnepoëzie: De Duytse Lier (1671), die getuigt van talent. Nadat hij onder invloed van het Eng. en vooral het Duitsche piëtisme van Jac. Böhme een streng-vromen levenswandel had aangevangen en zijn jeugdwerk verloochend (hij trachtte alle exemplaren terug te koopen), schreef hij' een aantal bundels met stichtelijke gedichten, literair van zeer uiteenloopend gehalte. Zijn meeste gedichten illustreerde hij met een etsje en plaatste er een toepasselijk gedeelte uit de H. Schrift naast (zie bovenste afb. op de plaat t/o kolom 129 in dl. X). De strenge vroomheid van zijn gedichten bracht hij zelf in practijk door na den dood van zijn vrouw achtereenvolgens zijn bezittingen aan de armen te geven en van de verdiensten, die zijn prenten opbrachten, juist genoeg te nemen om er zeer sober van te kunnen leven. In 1699 woonde hij te Haarlem, later te Schellinkhout, later bij Hoorn en in 1705 weer te Amsterdam. Zijn vrouw Maria de Oudens, die een bekwame zangeres was, stierf in 1682. Uit hun huwelijk sproten vijf kinderen, waarvan alleen de oudste, Caspar, in leven bleef (zie boven).

Werken: Duytse Lier (1671) ; Jesus en de ziel (1678, zijn zuiverste werk, in 1917 herdrukt); Spiegel van het menschelijk bedrijf; Voncken der liefde Jesu (1687); Beschouwing der wereld (1708); De onwaardige wereld (1710); Het leerzaam huisraad (1711); De bijkorf des Gemoeds (1711); Des menschen begin, midden en einde (waarin zijn levensbericht, 1712); Lof en oordeel van de werken der Barmhertigheydt; Zedelijke en stichtelijke gezangen ; Uiterste wille van een moeder. In het laatst der 19e e. verschenen de meeste ervan nog in herdruk.

Lit.: L.’s Nagelaten Geestel. brieven (1714 en 1741); P. Mabé, L. als menschen als dichter, in Mnemosyne (1829); H. Italië, J. L., in OudHolland (1888 VI); Hylkema. De nieuwlichter J. L., in De Gids (III 1904, IV 1909); J. Koopmans, J. L., in De Beweging (II 1905) ; J. P. v. Meile, De „oude” J. L. (1912); J. C. v. d. Does, J. L. in zijn brieven en in zijn afhankelijkheid van Jac. Böhme, in Stemmen des Tijds (XVI); R. Feitsma, De Oorsprong van J. L.’s Jezus en de ziel, in Tschr. Letterk. (XXXV); R. v. d. Veen, J. L. en Fr. v. Eeden, in De Gids (II1906). Piet Visser.