Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Luik

betekenis & definitie

(Fr.: Liège).

I. Provincie in het O. van België (zie pl. en krt.; vgl. den index in kolom 831/832).
A) Aardr. en econ.
L. heeft een opp. van 2 894 km2 en telt ca. 978 000 inw. (1935; vnl. Kath.). De prov. wordt begrensd: ten N.W. door Belgisch-Limburg, ten N.O. door Ned.-Limburg, ten O. door Duitschland, ten Z.O. door het groothertogdom Luxemburg, ten Z. door de Belg. prov. Luxemburg, ten Z.W. en W. door de prov. Namen, ten W.N.W. door de prov. Brabant.

Landstreken. Verschillende landstreken, met zeer uiteenloopende kenmerken, strekken zich over de prov. L. uit (→ België, onder algemeen physisch overzicht): Haspengouw in het N. en N.W., het Land van Herve ten N.O.; de Condroz in het Z.W., de Ardennen in het Z.O.; daar zou men nog twee streken aan kunnen toevoegen, het industriebekken van Luik en het textielgewest van → Verviers.

1° Droog → Haspengouw (→ Limburg, V) beslaat het heele N.W. en W. deel van de prov. en wordt nagenoeg begrensd door het dal van de Maas. Het is een eentonig plateau, dat hier en daar slechts ingekorven wordt door eenige beken en door een belangrijk dal, dat van de Méhaigne. Enkel in het Z.W. gedeelte draagt Luiksch Haspengouw eenigen boschbouw; het is haast een boomloos gebied, behalve rondom de dorpen en langs de groote verkeerswegen. De heele oppervlakte wordt ingenomen door den landbouw; de welbekende vruchtbaarheid van Droog Haspengouw vindt haar verklaring in de dikke leemlagen, die den krijtachtigen Secundairen ondergrond overal bedekken. Deze aardkundige samenstelling is ook de reden, waarom de streek zoo droog is, althans aan de oppervlakte, want op een bepaalde diepte bevindt zich een waterniveau, dat zelfs dient tot watervoorziening van de stad Luik.

In het benedendal van de Méhaigne komen de Primaire rotsachtige formaties aan den dag, dank zij de diepe erosiewerking, alsmede de hevige plooiingsverschijnselen, die deze sedimenten aan de oppervlakte brachten. De beneden-Jeker (→ Limburg, V) en de rivier van Hollogne-aux-Pierres vormen een insnijdingsdal in de Secundaire krijtlagen.

2° Het Land van → Herve beslaat het N.O. van de prov. L. en ligt tusschen Vesder en Maas. De geologische bouw is tamelijk ingewikkeld, vooral in de randgedeelten, waar de Primaire geplooide gesteenten voorkomen. Ook Secundaire, Tertiaire en Quartaire lagen treft men er aan. Deze aardrijkskundige verscheidenheid heeft de erosieverschillen in de hand gewerkt, waardoor het Land van Herve zijn typisch heuvelachtig karakter verkreeg. De Berwinne en de Geul zijn de twee vermeldenswaardige waterloopen van het gewest. Landbouw, veefokkerij, kaas- en boterproductie, fruitteelt zijn hier, met de steenkoolmijnen, de voornaamste bestaansbronnen van de streek.
3° De → Condroz ontwikkelt zich ten Z.W. van Luik, ongeveer tusschen de Maas en de beneden-Ourthe. Heuvelruggen en evenwijdige valleien volgen elkander op in de richting van Maas naar Ourthe en worden verklaard door het samenvallen met plooien, waarin echter ook reliëf inversies voorkomen. Psamniet, kalksteen en zandsteen zijn de gesteenten, die het meest voorkomen in de Condroz. Op de siliciumhoudende hoogteruggen liggen doorgaans bosschen, op de hellingen bij voorkeur de cultuurgronden en in de laagste gedeelten meestal de weilanden. De beneden-Ourthe en de Hoyoux hebben steile insnijdingsdalen uitgewerkt in de Primaire, geplooide lagen; hier liggen ook talrijke steengroeven.
4° De → Ardennen beslaan het beele O. en Z.O. van de prov. Het is tevens de hoogst gelegen strook van de prov. en van België; hier liggen nl. de Baraque Michel (675 m), het Signaal van Botrange (694 m).

De oude Primaire, Cambrische en Devoonlagen komen er aan de oppervlakte. Deze onvruchtbare gesteenten dragen hoofdzakelijk weilanden, een weinig cultuur en verder veel braakland, waarvan de → Hooge Venen het meest kenmerkend landschap vormen.

De diepe tectonische vormveranderingen, het relatief hooge reliëf, de aanzienlijke neerslag van regen en sneeuw hebben de erosiewerking sterk beïnvloed. De gansche streek draagt trouwens talrijke, diepe insnijdingsdalen, nl. die van de Ourthe en bijrivier Amblève (Amel), met o.a. Salm en Warche, die van de Vesder en zijloopen Hoegne en Gileppe, die van de bovenloopen van Roer en Our.

Bevolking en middelen van bestaan. Op 31 Dec. 1930 en 1 Jan. 1935 bedroeg het aantal inwoners resp. 973 031 en 974 93l. Er had dus een toename plaats van 0,2 %; voor het geheele Rijk bedroeg de aanwinst 2,3 %.

In de prov. L. onderscheidt men drie taalgebieden: het Vlaamsch in het N., langs de Ned. prov. Limburg en in de omgeving van Landen; het Duitsch, in de omstreken van Eupen, Malmedy en St. Vith, kantons die bij het Vredesverdrag van Versailles door Duitschland werden teruggeschonken aan België; in heel het overige van de prov. heerscht het Waalsch.

In Haspengouw houdt zich de bevolking nagenoeg uitsluitend bezig met landbouw; in het Land van Herve veel met veefokkerij, fruitteelt en met nijverheid in het randgebied; in Condroz is landbouw, delfstoffen en boschontginning, in de Ardennen zijn de bestaansbronnen hoofdzakelijk boschbouw, steengroeven, veeteelt en toerisme. Afzonderlijk dienen vermeld te worden: het textielgebied rondom Verviers en het bekken van Luik, langs de Maas, waar een zeer hoog percentage der bevolking van de nijverheid leeft; hiervan bedroeg het aantal mijnwerkers in 1930 34 864. Onder de Waalsche centra heeft het bekken van Luik het minst geleden van de algemeene crisis en van de concurrentie van het Kempisch industriegebied, waaraan de verscheidenheid der Luiksche nijverheid en de gunstiger ligging niet vreemd zijn.

Het Maasdal, met zijn steenkoolmijnen en zijn vsch. nijverheidstakken, het Vesderdal, met zijn textielindustrie, zijn de drukst bevolkte gedeelten van de prov.: ca. 400 inw. per km2 en zelfs meer. Haspengouw en het Land van Herve bekleeden de tweede plaats, met een dichtheid, die voor de beschouwde gewesten schommelt van 150 tot 350 inw. per km2. De Ardennen hebben het geringste dichtheidscijfer, nl. minder dan 150 inw. per km2.

Nijverheid. Haspengouw heeft een schaarsche industrie; suikerfabrieken en wat landbouwmachineindustrie. Het Land van Herve bereidt boter en kaas; het bezit tevens confituurfabrieken en verder lederbewerking. Een belangrijke lakenindustrie heeft zich gevestigd te Verviers en 'in de omliggende gemeenten, waartoe de opgestuwde waterreserve van de Gileppe aangewend wordt. De zware industrie treft men aan in het Maasdal en hoofdzakelijk in de omstreken van Luik, waar de steenkool heel wat industrietakken heeft begunstigd (zie in dit artikel, sub II, hoofdstad). Het Luikerbeklcen, dat een totale bevolking bereikt van ca. 400 000 inw., omvat Luik, het centrum, Herstal, Seraing, Ougrée, Bressoux, Grivegnée, Angleur, Jemeppe a/d Maas, Ans, Chênée, Montegnée, Saint-Nicolas, Tilleur, Jupille, Flémalle-Grande, Flémalle-Haute, Hollogne-aux-Pierres. Het industriegebied strekt zich uit over de omliggende gewesten van de stad Luik en reikt zelfs in het Maasdal, over Ampsin en Engis tot Hoei (zie onder de afzonderlijke, hier vermelde gemeenten). Zie ook → Eupen-Malmedy.

B) Voor de geschiedenis, zie in dit art. sub III.

Lit.: Liège, Capitale de la Wallonië (1924, door vsch. medewerkers); Liège et son Université (1929); officieele uitgaven van vsch. ministeries; talrijke bijdragen in de Annales de la Société géol. de Bélgique, en andere wetenschappelijke tschr.; Statistisch Jaarb. voor België en Belg. Kongo, uitgegeven door het ministerie van Binnenl. Zaken, Centrale dienst voor Statistiek (1935); L. Frédéricq, Guide du Promeneur et du Naturaliste dans le District de Malmedy (Brussel 1923); Langohr en J. van Overloop, Het Land van Overmaas: Platdietsche streek, kanton Eupen en Voerstreek (Kath. Hoogeschooluitbreiding, 1935); Ch. Bihot, Le Pays de Herve, étude de géographie humaine, in Bulletin de la Société géogr. d’Anvers (1912-1913); R. Ulens, Le Condroz, sa population agricole au XlXe siècle (Brussel 1920); E. Vliebergh en R. Ulens, La population agricole de la Hesbaye au XlXe siècle (Brussel 1909); id., L’Ardenne, La population agricole au XlXe siècle (Brussel 1912);

M. Ansiaux, L’industrie armurière liégeoise, in Les industries k domicile (I 1899). V. Asbroeck

II. Hoofdstad van de gelijknamige Belgische provincie. Aardr. cn econ. L. heeft een opp. van 1896 ha en telt ruim 165000 inw. (vnl. Kath., met een gering aantal Prot. en Isr.); centrum van een machtig nijverheidsbekken (met ca. 400000 inw.). L. ligt in een insnijdingsdal, aan den samenloop van Ourthe en Maas.

Te L. treft men steenkoolmijnen aan, hoogovens, staalfabrieken, zinkbewerking, glasfabricage, chemische industrieën, wapenfabrieken, kanonnengieterijen, auto- en machine-fabricage; scheepswerven; rubberindustrie; bierbrouwerijen, stokerijen, papierfabrieken, enz. L. is een zeer belangrijk verkeerscentrum, waar nl. internationale spoorlijnen elkaar snijden en waar drukke markten gehouden worden.

L. is ook een intellectueel brandpunt met een rijksuniversiteit en andere hoogere onderwijsinstellingen. Tevens is L. zetel van een bisdom, waartoe de provinciën Luik en Limburg behooren, alsmede de kantons van Eupen en Malmedy.

De menigvuldige architectonisch waardevolle gebouwen getuigen van de groote rol, die L. gespeeld heeft in de geschiedenis. De St. Paulus in Gotischen stijl, maar met verbouwde gedeelten, rijke binnenversiering en schat; de St. Jacobus, in Gotischen stijl, met enkele overblijfselen van de Romaansche periode, zeer bezienswaardige binnenversiering; de H. Kruiskerk, in Romaanschen en Gotischen stijl, met waardevollen schat en binnenversiering; de verbouwde St. Christoffel, gedeeltelijk Romaansch en Gotisch, met merkwaardige heiligenbeelden en kruisbeeld; de St. Servaas, verbouwd, met eigenaardige binnenversiering; de St. Denis, met Romaansche en Gotische gedeelten en belangwekkende binnenversiering; de Gotische St. Martinus, met zeer bewogen geschiedenis; de St. Bartholomaeus, verbouwde Romaansche kerk, met een zeer merkwaardige doopvont; de St. Antonius, met verbouwde gedeelten, talrijke graftomben. Het paleis der prins-bisschoppen is een meesterstuk, dat een zeer bewogen geschiedenis heeft; is thans provinciaal-gouvernementsgebouw, staatsarchief en gerechtshof. Het stadhuis is een voorbeeld van Luiksche bouwkunst der 18e eeuw. Verder moeten nog genoemd worden een standbeeld van keizer Karel; het „Perron liégeois” (met fontein), zinnebeeld der gemeentelijke vrijheden; het Curtius-huis of oudheidkundig museum; „Quai de la Batte”; de universitaire gebouwen; het bisschoppelijk paleis en talrijke stadsgedeelten.

Lit.: zie in dit art., onder I (Luik, prov.).P. Asbroeck

B) Geschiedenis. Luik (Fr.: Liège; Lat.: Leodium, Legia), oorspr. een koninklijke Merovingische villa, kwam later (7e eeuw) in het bezit van de bisschoppen van Maastricht. De H. Lambertus werd er vermoord. De H. Hubertus bracht den bisschoppelijken zetel van Maastricht naar L. over (718-722). Vanaf het einde der 11e eeuw is L. als gemeente opgericht en op het einde der volgende eeuw worden de rechten en privilegies ervan door prins-bisschop Albert van Cuyck in de Groote Keure vastgelegd. Economisch groeit de stad langzamerhand uit tot het centrum van een der belangrijkste gebieden van Europa; op politiek en sociaal terrein echter heeft het een zeer bewogen geschiedenis: oppositie tusschen bisschoppelijk gezag en kapittel van St. Lambertus; talrijke conflicten tusschen de ingezetenen en hun vorst, tusschen de democratische en aristocratische elementen. Ook tegen de naburige vorsten werd voor het behoud van vrijheid en voorrechten bloedig gestreden. Meer dan eens werd ingenomen en verwoest of geplunderd: in 1213 door Hendrik I van Brabant; in 1408 door Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië; in 1467 door Karel den Stouten. Voor de verdere geschiedenis van de stad, zie onder Luik als prins-bisdom en de provincie.

Als rechtelijk en cultureel centrum heeft L. in de M. E. een groote rol gespeeld, dank zij het in 1088 opgerichte bisschoppelijk Vredesgerecht en de bloeiende kapittelschool. Dat Vredesgerecht (Tribunal de paix) kreeg een internationale beteekenis, doordat ook vreemde vorsten zich aan de bisschoppelijke jurisdictie onderwierpen voor alle gevallen, waarin de openbare orde en de Godsvrede gestoord werden. De Luiksche kapittelschool gold in de 10e en de 11e eeuw als de beste van Westelijk Europa. Benevens de gewone vakken werd er ook het Grieksch gedoceerd. Voorname leermeesters waren o.m. de latere paus Stephanus IX, de bisschoppen Adelbold van Utrecht, Durandus en Wazo, de godgeleerden Alger van Luik, Rupert van Deutz en Thomas van Cantimpré, de mathematicus Francon van Luik.

In de latere eeuwen bleef L. een stad, waar de kunst met succes werd beoefend, vnl. de bouwkunst en de muziek (cfr. A. E. M. Grétry).

In de 19e eeuw werden in de sociale School van Luik (→ Sociologie) de grondslagen gelegd van de Christelijke democratie in België (mgr. Pottier en Doutreloux), De Schaepdrijver III. Bisdom en prins-bisdom (Leodiensis dioecesis).

A) Profane gesch. Vrij vroeg waren deze gewesten bewoond door de Eburonen, die overwonnen werden door Julius Caesar. Ook de Karolingische koningen hadden hier hun bakermat. Vanaf de 7e eeuw genoot het bisdom Maastricht de keizerlijke immuniteit, welk voorrecht ook aan Luik kwam. De keizers beseften ten volle de regionale beteekenis dezer streken in het Maasdal als handelsweg naar de zee en rekenden op de bisschoppen van L. om deze voor hen te beheerschen; vandaar hun groote vrijgevigheid; ten slotte voegden zij bij de domeinen ook nog de grafelijke waardigheid. Zoo ontstond onder den eersten prinsbisschop, Notker van Luik, in de 10e eeuw, het prinsbisdom Luik, dat schier onafhankelijk stond tegenover het H. Roomsche Keizerrijk, waartoe het in feite behoorde. Dank zij de talrijke schenkingen groeide het kerkelijk domein steeds aan; in de 16e eeuw omvatte het een groot gedeelte van de Kempen, Haspengouw, Condroz, Famenne, en de Ardennen, het telde 28 steden, w.o. Luik, Visé, Hoei, Dinant, Maaseik, Loos, Rochefort, Tongeren. Luik en Dinant nemen een bijz. plaats in door hun handel en industrie, die in de M.E. reeds gunstig bekend stond als „Dinanderics” (gedreven koperwerk), terwijl ook de kolennijverheid en de metaalindustrie het vervaardigen der vuurwapens bevorderden. Beroemd zijn ook de bewoners van Franchimont om hun poging tot ontzetten van Luik, belegerd door Karel den Stouten (1468).

Het prinsbisdom leidde tot aan de Fr. Revolutie een onafhankelijk bestaan zonder eenigen politieken band met de Nederlanden. Op economisch cn intellectueel gebied dankt het veel aan de prinsbisschoppen Geraard van der Marck (paleis der prinsbisschoppen) en Geeraard van Groesbeek. In 1801 werd het gebied door de Franschen ingelijfd onder den naam van Dept. der Ourthe; in 1815 maakt het deel uit van het Koninkrijk der Ver. Nederlanden, na den opstand van 1830 behoorde het bij België. Vanaf het einde der 18e eeuw kende de industrie in deze provincies een grooten opbloei. John Cockerill en zijn zonen richtten te Verviers de mechanische weefgetouwen op en bevorderden de weefindustrie; het stijgend gebruik der steenkolen verhoogde de mijnexploitatie. Dank zij Cockerill bloeide ook de wapenindustrie en de metallurgie. Onder het Holl. regime exploiteerde de steenkolenindustrie 54 mijnen, en bloeide de glasblazerij van Val St. Lambert.

Bij het uitbreken van den Wereldoorlog vielen de Duitsche troepen langs deze gewesten België binnen; zij ondervonden een heftigen weerstand bij de forten van Luik. Uytterhoeven.

B) Kerkelijke geschiedenis. Het latere bisdom L. werd in de Romeinsche periode gesticht en omvatte hoogstwaarschijnlijk de Civitas Tungrorum. De H. Servatius (✝ 2e helft der 4e eeuw), bisschop van Tongeren, doch gestorven te Maastricht, was de eerste met zekerheid bekende bisschop. In de 5e eeuw werd de zetel naar Maastricht verplaatst om dan door den H. Hubertus definitief naar Luik te worden overgebracht (718-722). Tot in de 11e eeuw droegen zijn opvolgers den titel van bisschoppen van L. en van Tongeren.

Door schenkingen der keizers ontstond, binnen de grenzen van het bisdom, een kerkelijke staat, een prinsbisdom. Daardoor echter werden de bisschoppen in den politieken strijd dier dagen gewikkeld. Zoo namen zij deel aan den strijd tusschen het pausdom en het keizerrijk. Bij het oprichten der nieuwe bisdommen in 1559 verloor L. ongeveer de helft van zijn grondgebied ten voordeele van de bisdommen Mechelen, Antwerpen, Den Bosch, Roermond en Namen. L. bleef echter suffragaanbisdom van Keulen.

In de 18e eeuw dringen de Fransche philosophische denkbeelden in L. binnen. In 1789 wordt de prinsbisschop C. Fr. von Hoensbroeck uit het land verdreven door zijn onderdanen. Zijn opvolger Antoine de Méan deelt in 1795 hetzelfde lot. Ditmaal echter door tusschenkomst van de Franschen, die L. bij de Nederlanden inlijven. Het vroegere prins-bisdom vormt nu de departementen van de Ourthe en de beneden-Maas. Het Weener Congres (1815) handhaaft de vereeniging van Luik met de Nederlanden. Intusschen had paus Pius VII, bij bulle van Dec. 1801, aan het bisdom Luik het gebied van de twee hoogervermelde departementen toegewezen. Leo XII, bij bulle van 16 Sept. 1827, strekte de jurisdictie van den bisschop uit over de twee prov. van Luik en van Limburg. Na den Wereldoorlog, in 1921, werden de voormalige Duitsche kantons Eupen en Malmédy, als afzonderlijk kerkelijk gebied, onder het gezag van den bisschop van Luik geplaatst, om dan, in 1925, bij L. te worden ingelijfd.

Voornaamste bisschoppen: de H. Servatius, de H.H. Remaclus en Hubertus, Notker, eerste prins-bisschop, Wazo, Hendrik van Verdun, H. Albert van Leuven, Albert van Cuyck, Hendrik III van Gelderland, Adolf v. d. Marck, Geraard v. d. Marck, Geraard van Groesbeek, Ernst van Beieren, Maximiliaan Hendrik van Beieren, Jan Lodewijk van Elderen.

Het huidige bisdom omvat een Waalsch gebied (Luik), een Vlaamsch (Limburg) en een Duitsch (Eupen-Malmédy). In 1913 telde het ong. 1 300 000 Kath., waarvan de meesten echter onverschilligen (vnl. in het Waalsche gedeelte). Zij zijn verdeeld in 45 dekenaten, 760 parochies, met 1 6Ó0 seculiere en 300 reguliere priesters. Groot-seminarie te Luik, klein-seminaries te St. Truiden en te St. Roch. L. maakt deel uit van de kerkelijke prov. Mechelen.

Lit.: J. Daris, Hist. du diocèse et de la principauté de Liège (10 dln. Luik 1867-’99); G. Kurth, La cité de L. au moyen-age (3 dln. Luik 1910); id., Notger de Liège et la civilisation au Xe s. (2 dln. 1905). De Schaepdrijver.