Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lodewijk XVI (Frankrijk)

betekenis & definitie

Koning van Frankrijk (1774-1792). * 23 Aug. 1754 als zoon van den dauphin en Maria van Saksen; 21 Jan. 1793 te Parijs geguillotineerd; door vooroverlijden van zijn vader volgde hij 10 Mei 1774 zijn grootvader Lodewijk op. De hooge verwachtingen, op hem gebouwd, zijn niet vervuld, want de financieele toestand verergerde nog door deelname aan den Amer.

Vrijheidsoorlog en L.’s besluiteloosheid maakte de uitvoering van de hervormingsmaatregelen van zijn ministers (Turgot, Malesherbe, Necker) onmogelijk. Zijn goedheid werd zwakheid. Nooit heeft hij zich met de Revolutie kunnen verzoenen en hij brak geheel met haar, toen zij door de ➝ Constitution civile du clergé zijn geweten geweld aandeed. Toch sanctionneerde hij besluiten, die hij inwendig afkeurde. Deze tweeslachtigheid wekte achterdocht in de Revolutie-wereld, die zijn vlucht uit Parijs (➝ Varennes) ten onrechte uitlegde als een poging, om in het buitenland hulp te zoeken tegen de Revolutie. Na die vlucht bleef L. tot 13 Sept. 1791 geschorst; sanctionneerde daarna de grondwet, maar bleef voortaan in halve gevangenschap. Door de Législative liet hij zich overhalen tot de oorlogsverklaring aan Oostenrijk, misschien in de stille hoop, dat de Oostenrijkers zijn gezag zouden herstellen. Na de revolutie van 10 Aug. 1792 in den Temple opgesloten. De Nat. Conventie instrueerde tegen hem een proces wegens „landverraad” en trad daarin als aanklager en rechter op. Ondanks de overtuigende verdediging van Malesherbe en De Sèze, veroordeelde de Conventie, onder pressie van Robespierre en zijn Montagne, L. met 387 tegen 309 stemmen ter dood.

Lit.: Robert, L. XVI; Sepet, L. XVI. V. Claassen.

< >