Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lijfeigenschap

betekenis & definitie

Lijfeigenschap of hoorigheid is een staat, die het midden houdt tusschen slavernij en vrijheid. De lijfeigene mocht het land, waartoe hij behoorde, niet verlaten, niet huwen zonder verlof van zijn heer en was tot bepaalde lasten en diensten verplicht. In tegenstelling met den slaaf had hij evenwel persoonlijke rechten (als mensch, vader, echtgenoot, eigenaar).

De l. ontwikkelde zich sterk in de M.E. Men onderscheidt zeer veel soorten lijfeigenen, o.a. servi regii, die in dienst waren van den koning, servi ecclesiastici, van de Kerk, servi privatorum, van particuliere personen. L. ontstond door gevangenneming in den oorlog, door geboorte, koop van grond, waaraan lijfeigenen verbonden waren, enz.; het gebeurde ook wel, dat vrijen zich om bescherming te genieten in l. begaven.

Door toedoen van de Kerk (door opname van lijfeigenen in het klooster en onder den clerus, door het doen eerbiedigen van hun rechten, vooral van het huwelijksrecht enz.) was de toestand van de lijfeigenen over het algemeen niet menschonwaardig en somtijds zelfs gelukkig. De l. hield op door vrijlating, loskooping, verjaring enz. De lang verkondigde meening, dat de lijfeigenen door de deelname aan een kruistocht zonder meer de vrijheid kregen bij hun terugkeer, is niet te aanvaarden.

De socialisten en vele Kath. zien in de l. een tusschentrap tusschen de slavernij en het → toonstelsel.Lit.: Post, Middeleeuwen, in Geschiedenis van Nederland (I 1935); Dict. Apologétique (I, s.v. Esclavage); Hist. Tschr. (I 1922-’23, 379-396 ; II, 9-26). Shots.

< >