Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kunstzijde

betekenis & definitie

Synthetisch textielmateriaal, vervaardigd door cellulose (katoen- of houtcellulose) in oplosbaren vorm te brengen, deze oplossing door openingen te spuiten, waarbij het oplosmiddel verdampt of ontleed wordt en de cellulose of een celluloseverbinding in den vorm van een draad wordt afgescheiden.

De volgende procédé’s worden fabriekmatig toegepast:

1° Het kollodiumprocédé (→ Kollodiumzijde, → Chardonnet), dat bijna geheel is verlaten;
2° Het koperoxydammoniakprocédé, waarbij men → koperzijde verkrijgt; dit wordt nog op beperkte schaal toegepast, vnl. voor kousenfabricatie;
3° Het viscoseprocédé; 90 % van de in den handel zijnde kunstzijde is → viscosezijde;
4° Het acetaatprocédé; dit nieuwe procédé is nog te duur om de viscosezijde te verdringen; → acetaatzijde wordt bijna uitsluitend voor luxe-stoffen gebruikt.

Kunstzijdefabricatie werd voor het eerst op de Parijsche tentoonstelling van 1889 door de Chardonnet vertoond en in 1890 in Besançon fabriekmatig begonnen. In 1899 maakten de Vereinigte Glanzstoff Fabriken A.G. bij Aken de eerste koperzijde. Omstreeks 1902 werd het viscoseprocédé in Engeland fabriekmatig toegepast door Sam. Courtaulds Ltd. In 1896 bedroeg de wereldproductie 600 000 kg, in 1913: 9 millioen kg. De Wereldoorlog gaf door de schaarschte aan natuurlijk textielmateriaal een sterken stoot aan de ontwikkeling der procédé’s.

Na den oorlog breidde de productie zich zeer snel uit, was omstreeks 1922 gelijk aan die van natuurzijde (40 millioen kg) en bedroeg in 1934: 370 millioen kg (wereldprod. katoen: 4 500 millioen kg). Voornaamste productielanden: Ver. Staten, Italië, Duitschland, Engeland, Japan; de productie in Nederland bedroeg in 1934 ca. 3 % van de wereldproductie en werd naar schatting voor slechts 13 % in Ned. zelf tot stoffen verwerkt. De uitbreiding der kunstzijde-productie tot een der belangrijkste takken van grootindustrie gaf aanleiding tot speculatie op groote schaal. Het in de kimstzijdeindustrie geïnvesteerde kapitaal wordt geschat op 1 700 000 000 gld. In 1929 begon de terugslag, waarbij zeer veel verloren werd. Toch bleef de industrie zich technisch-economisch sterk ontwikkelen en schijnt nog lang niet aan het eind van haar mogelijkheden gekomen te zijn.

Lit.: Hottenroth, Die Kunstseide (Leipzig 21930); Herzog, Technologie der Textilfaser : Kunstseide (Berlijn 1927); Ullmann, Enzyclopadie der technischen Chemie (VII Berlijn 1931). v. Schaik

< >