Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Karel Lodewijk Ledeganck

betekenis & definitie

Vlaamsch romantisch dichter. * 9 Nov. 1805 te Eekloo, ♱ 19 Maart 1847 te Gent. Eerst spoeler in een weverij, dan hulpklerk op het stadhuis; door zelfstudie bracht hij het in moeilijke omstandigheden tot doctor in de rechten (1835). Vrederechter te Zomergem, lid van den Prov.

Raad van Oost-Vlaanderen; prov. schoolopziener en buitengewoon hoogleeraar te Gent. In Bloemen mijner Lente (1839) staan, naast een paar goede gedichten (Het Klavier, Het Graf mijns Vaders), nog veel rederijkersverzen: L. beschouwde poëzie maar als „een verpoozing van ernstiger bezigheden.” Na het hol-romantische Burgslot van Zomergem (1840) wekte hij de geestdrift op van zijn tijdgenooten door de bekende trilogie: De Drie Zustersteden (1846), een ode op het roemrijke Gent, het doode Brugge en het herrezen Antwerpen; ondanks den Helmeriaanschen toon was het, om den verzorgden vorm en het breede rhythme, een mooie belofte. Ongelukkig overleed de dichter kort daarop aan de tering.

Hij vertaalde ook het Burgerlijk Wetboek (1841).Uitg.: K. L. L.’s Volledige Dichtwerken (met inl. van J. Heremans, 1904). Lit.: Coopman en Scharpé, Gesch. der VI. Lett. (1910).

< >