Duitsch Katholiek dichter; * 10 Maart 1788 op het slot Lubowitz (Silezië), ✝ 26 Nov. 1857 te Neisze; studeerde te Halle, Heidelberg (omgang met Görres), Berlijn, Weenen. De grondstemming van E. is religieus: de Romantiek, waarvan hij zelf een der hoogtepunten is, voelde hij als een religieuze beweging.
Zijn op de allereerste plaats lyrische poëzie is vervuld van levensvreugde en verrukking over de schoonheid van deze wereld. Door haar musicaliteit is E.’s beste lyriek tot algemeen volksbezit geworden.
Zijn invloed op latere dichters, waaronder zelfs Nietzsche en vooral H. Heine, is aanzienlijk.
Van zijn overig werk zijn te vermelden: het versepos Robert und Guiskard; het blijspel Die Freier (1833), een zijner meest geslaagde tooneelwerken, en de lyrische novelle Aus dem Leben eines Taugenichts, de verheerlijking van een romantisch zwerversleven, ook stilistisch een meesterstukje.Hoofdwerken: Ahnung u. Gegenwart (1815; een ontwikkelingsroman); Dichter u. ihre Gesellen (1834); Schlosz Diirande (1837); Die Glücksritter (1841, novellen); Calderons geistliche Schauspiele (1846—’53, vertaling); Über die ethische u. religiöse Bedeutung der neueren romantischen Poesie (1847); Die Geschichte der poetischen Lit. Deutschlands (1857).
Uitg.: Ges. Werke (4 dln. 1841—’43); W. Kosch (25 dln. 1908 vlg.).
Lit.: H. Brandenburg (1922); H. v. Eichendorff (1864, 31923); R. Wesenmeier (1915). Pintelon