Hafiz - al (Arab., = die de Koran van buiten kent), bijnaam van Sjamsoe’ddin Moehammad, den grootsten Perzischen lyricus; * na 1320 te Sjiraz, ✝ 1389 aldaar. Zijn gedichten, voor het grootste gedeelte korte liederen (gazal), zijn volmaakt van vorm, beeldenrijkdom en uitdrukkingskracht, doch arm aan ideeën en afwisseling.
Wijn en liefde, vooral tegennatuurlijke, zijn het steeds terugkeerend thema. Hen te verklaren als mystieke allegorieën is een bedenksel van later tijd.
In het Westen is hij een tijd lang zeer bewonderd (Goethe, Heine).Vert.: V. v. Rosenzweig-Schwannau, Der Diwan des Hafis (3 dln. Weenen 1858-’64). Zoetmulder.