Gravenhage, ’s - (ook: Den Haag), hoofdstad van de prov. Zuid-Holland, zetel der Ned. regeering, residentie van het koninklijk hof en woonplaats der gezanten; het ligt op Ö2° 5' N., 4° 18' O., in de nabijheid der Noordzee.
De stad is gedeeltelijk op zand- en geestgronden, gedeeltelijk, bijv. het Bezuidenhoutkwartier, op veengrond gebouwd; ook het Haagsche Bosch (zie onder) staat op veen. G. is genoemd naar den boschrand der duinen, als haag aangeduid.
Opp. ruim 6 617 ha, ca. 470 000 inw. (1934),waarvan 28% Kath. (tijdens koning Willem I nog ruim 40%), 33% Ned. Herv., 6,3% Geref., 1,5% Luth., 2,3% Israël., 0,8% Remonstr., 0,7% Doopsgezind en 23,3% zonder kerkelijke gezindte.
De geboortecijfers liepen van 28,3 per 1 Ó00 in 1900 terug tot 16,94 in 1933. Voor de sterftecijfers waren deze getallen resp. 16,01 en 9,08.Groei. G. heeft zich ontwikkeld rondom een jachtslot der Holl. graven, vooral toen Willem II (f 1256) hier een vast verblijf stichtte, door Floris V voltooid. Onderprins Willem I werd hier voorgoed het regeeringscentrum des lands gevestigd. Hiermede brak voor G. een tijdperk van grooten bloei aan, vooral onder Frederik Hendrik, en werd de stad sterk uitgebreid (Zeestraat naar Scheveningen). In den Franschen tijd verminderde het aantal huizen van 8 818 tot 8 264. Onder koning Willem I kwam er weer een omkeer; ook daarna groeide de stad steeds uit; in 1830 telde zij 56 105 inw., in 1870: 91 328.
Na 1870 nam de uitbreiding nog sterker toe, vooral in het Z. en W. en later in het O. Het stadsgebied werd vergroot door de annexatie van Loosduinen (in 1923) en deelen van Wassenaar, Voorburg en Rijswijk; de definitieve annexatie van Rijswijk en Voorburg mislukte echter in 1932. In verband met deze uitbreiding der stad is het verkeer enorm toegenomen. Er bestaan goede rijkswegen naar Leiden, Haarlem en Amsterdam, Delft en Rotterdam, terwijl die naar Gouda—Utrecht in aanleg is. Er bestaan met al deze plaatsen spoorwegverbindingen, met Rotterdam zelfs twee lijnen. Ook zijn er interlocale tramwegen en autobusdiensten op alle plaatsen in de omgeving. Zie ook onder Geschiedenis, in dit artikel.
Bezienswaardigheden. G. is hieraan zeer rijk. Vooreerst het Binnenhof. Dit is de oudste en eigenlijke kern der stad. Van den ouden grafelijken burcht zijn de ca. 1900 gerestaureerde Ridderzaal (van ca. 1280), de Rolzaal (omstreeks 1250; oorspronkelijk grafelijke woning) en Lairesse-zaal (zoo genoemd naar de wandschilderingen vanLairesse) over. De rest is bijgebouwd in de 17e of 18e e.
De Ridderzaal dient voor de plechtige opening van de beide Kamers in vereenigde zitting. Hier had plaats de afzwering van Philips II in 1581 en de groote vergadering van 1651 na den dood van stadhouder Willem II. In 1907 werd hier de tweede vredesconferentie gehouden. Op het Binnenhof vindt men tevens de gebouwen voor het ministerie van Binnenl. Zaken (geheel nieuw, met uitzondering van het 15e-eeuwsche torentje), en Waterstaat, voor de vergaderingen van Eerste en Tweede Kamer en den Raad van State.
Onder het voormalige kabinet der koningin is de Stadhouderspoort, toegang gevende tot het geheel gemoderniseerde Buitenhof, waar vroeger de grafelijke dienstgebouwen stonden. De Voorpoort diende tot de 19e e. als gevangenis (o.a. voor Gom. de Witt) en is nu onder den naam „Gevangenpoort” als museum der oude rechtspleging ingericht.
Door de Mauritspoort komt men van liet Binnenhof bij het Mauritshuis, 1633 gebouwd d. Jacob v. Campen voor Joh. Maurits van Nassau, ex-stadhouder van Brazilië, in 1704 gedeeltelijk verbrand en in 1708 weer opgebouwd ; sedert 1820 als museum in gebruik (hier o.a. van Rembrandt: ,,Homerus”, „Anatomie van dr. Tulp”, „Saul en David” ; van Vermeer: „Gezicht op Delft” ; van Paulus Potter: „de Stier”). Voorbij het Mauritshuis ligt het Plein.
Dit was eerst stadhouderlijke moestuin en werd eerst in 1633 aangelegd. In het midden verheft zich hier het standbeeld van Willem den Zwijger; rondom liggen de gebouwen van de dept. van Koloniën, Justitie, Defensie en Buitenl. Zaken, het gebouw van den Hoogen Raad, en de Nieuwe of Witte Sociëteit.
Achter het Binnenhof ligt de groote Hofvijver, waarlangs de Vijverberg loopt; in het verlengde ervan het Tournooiveld en het Korte Voorhout met den Kon. Schouwburg, het Gouvernementsgebouw en het Paleis van Justitie. Aan het Lange Voorhout, door Huygens bezongen, ligt het Paleis van wijlen koningin Emma, de Kon. Bibliotheek (vroeger Kon. Paleis; zie ook het artikel Koninklijke > Bibliotheek), de Alg. Rekenkamer en de voormalige kloosterkerk, nu Hervormde kerk, het dept. van Financiën en dat van Marine.
Een eigenlijk stadhuis heeft G. niet. Wel staat er een zeer oud stadhuis (gedeeltelijk in Holl. Renaissance-stijl, van 1565), maar de meeste gemeentelijke diensten zijn elders ondergebracht. De vergaderzaal van den gemeenteraad is in een particulier huis in de Javastraat. Plannen voor een nieuw stadhuis zijn in wording. Tegenover het oude stadhuis staat de St. Jacobs- of Groote Kerk (zie nog onder Geschiedenis in dit art.).
Het paleis van de koningin ligt aan het Noordeinde. Het is in 1533 door een particulier gebouwd en in 1584 door de Staten van Holland aan Louise de Coligny, weduwe van prins Willem I, ten geschenke gegeven. Later kwam het in het bezit van het Pruisisch vorstenhuis en werd ten slotte weer aangekocht door het huis Oranje. In 1795 werd het staatsdomein, doch sinds het herstel der onafhankelijkheid werd het weer eigendom van den vorst. Het is in 1891 gerestaureerd en in 1907 verrijkt met een Indische zaal (geschenk van Indië). Een ander koninklijk bezit is het Huis ten Bosch, gebouwd voor Amalia van Solms, gemalin van Fred.
Hendrik (1650). Het ligt in het Haagsche Bosch, dat men via het Bezuidenhout bereikt. Hier werd in 1899 de Eerste Vredesconferentie gehouden. Vermeldenswaard is de Oranjezaal met muurschilderingen, o.a. van Jordaens.
Een zeer belangrijk gebouw is ook het Vredespaleis, gelegen in Duinoord, voltooid in 1913; rechts ligt een fraaie rozentuin. Het is een geschenk van den Amerikaan Andrew Camegie en gebouwd door
M. Cordonnier uit Rijsel. Het Permanente Hof van Internat. Justitie, het Permanente Hof van Arbitrage, benevens een bibliotheek zijn hier gevestigd.
Onder de vsch. hofjes dient vooral genoemd te worden het Hofje van Nieuwkoop (1650).
Het Haagsche Bosch ligt aan de N.O.-zijde van de stad. Opp. ca. 90 ha. Het is grootendeels bezit der gemeente. Het werd in de 15e e. aangeplant met opgaande stammen uit het Gooi en Brabant. In de
M. E. vond men hier bijna alleen kreupelhout. Het bosch staat grootendeels op veengrond, zoodat na droge zomers vele stammen niet tegen felle stormen bestand zijn. In 1911 zijn 2 000 boomen gevallen.
’8 Gravenhage als woon- en werkstad. De schoone omgeving en al de aantrekkelijkheden der stad zelf maken G. tot een gezochte woonstad, vooral voor gegoeden. In 1911 bedroeg de personeele, grond-, bedrijfs- en vermogensbelasting 20,90 gld., d.i. l /2 x zooveel als te Amsterdam en 2 x zooveel als te Utrecht en Rotterdam. Bijzonder groot is het aantal gepensionneerden uit Indië. Tal van Indische ondernemingen hebben ook in G. hun hoofdkantoren: Koninklijke Mij. tot exploitatie van Oliebronnen en haar dochtermaatschappij de Bataafsche Petroleum Mij., de Ned.Ind. Spoorweg Mij., de Biliton Mij. enz. Deze liggen alle in Duinoord, een der schoonste wijken der „groene” stad, want G. wordt voor 10% ingenomen door bosch en park, voor 30% door sport- en speelterreinen en voor 20% door grasveld en plantsoenen.
Een groot aantal hotels, in het drukke seizoen nog te weinig, bieden aan allerlei landaard onderdak, o.a. Vieux Doelen en Des Indes. Het centrum der stad: Veenestraat, Spuistraat, Wagenstraat, Korte Poten en Lange Poten, is het winkelcentrum, waar diverse warenhuizen worden aangetroffen.
G. is garnizoensstad. Tevens zijn hier de Hoogere Krijgsschool en de Hoogere Marinekrijgsschool gevestigd en de Generale Staf. Ook de Topografische Dienst. Ten slotte is G. de zetel van den Hoogen Raad, het Gerechtshof, het Arrondissements- en Kantongerecht.
De n ij v e r h e i d in G. omvat vooral metaal, luxe en kunst. Als voornaamste takken verdienen genoemd: (gas, electrische centrale) brood, meel, porselein en aardewerk (Rozenburg), conserven, meubelen, chocolade en suikerwerken. Ten gevolge van de toenemende industrie werd het bezit van een haven noodzakelijk: de Laakhaven, die in verbinding staat met het Rijn- en Schiekanaal, geschikt voor binnenschepen van 600 ton.
Op gebied van onderwijs en wetenschap telt G. vele instellingen: de Academie van Intern. Recht en verder gymnasia, lycea, H. B.Scholen en handelsscholen, zeevaartschool, kweekscholen, ambachts- en vakscholen, academie voor beeldende kunsten, een conservatorium voor muziek, onderwijsmuseum, schoolbioscopen en een Zeissplanetarium. Van belang voor het wetensch. onderzoek zijn de Kon. Bibliotheek, het Alg. Rijks-archief, het Gemeente-archief en het gebouw van de Statistiek.
Aan de studie der kunst staan ten dienste: Het Mauritshuis, het nieuwe Stedelijk Museum (van Berlage) in Duinoord, het Museum Mesdag, het Museum van Kunstnijverheid en het museum MeermannoWestreenianum, die schatten aan kunst en oudheden bevatten. Daarbij komen de genootschappen: Arti et Industriae, Pulchri Studio, Haagsche Kunstkring, Die Haghe, Diligentia. Als schouwburgen komen in aanmerking: Koninklijke Schouwrburg, Princesse Schouwburg, Gebouw van Kunsten en Wetenschappen. Nog verdienen vermelding: het Indisch Genootschap, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederland, het Kon. Instituut van Ingenieurs, het Geologisch Mijnbouwgenootschap van Ned. en Koloniën.
In hygiënisch en geneeskundig opzicht is G. uitstekend voorzien met het Kath. Ziekenhuis, de gemeenteziekenhuizen, het Militair Hospitaal, het Roode-Kruisziekenhuis, Bronovo, het Kinderziekenhuis, Inrichting voor ooglijders en een psychiatrisch en krankzinnigengesticht.
Zooals alle groote steden bevat G. een mengelmoes van godsdienstige en politieke gezindten, w.o. de vrijzinnigen en nog verder links georiënteerden zeer talrijk zijn. De stad is de zetel van de Synode der Ned. Hervormde Kerk, alsook van het Groot-Oosten der Vrijmetselaren. Het Katholicisme staat er sterk blootgesteld aan de gevaren, die het groote-stadsleven in godsdienstig opzicht meebrengt. In het begin der 19e e. was 40% der bevolking Katholiek; nu nog slechts 28%. Toch neemt het aantal kerken steeds toe en bedraagt nu 22.
Het aantal Kath. charitatieve en andere instellingen is zeer groot: zooals het R.K. Onderwijsbureau, de Schaepmanstichting, de Kath. scholen op elk gebied, de Hoofdraad der St. Vincentiusvereeniging, de Leostichting (tot instandhouding der woning en huisvesting van den pauselijken gezant bij het Nederlandsche hof), het Centraal Katholiek Koloniaal Bureau, het Kath. Indisch Bureau. Het Kath. middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs voor jongens wordt gegeven in het St. Aloysiuscollege (paters Jezuïeten), dat voor meisjes aan het R.K. Lyceum voor meisjes.
Lit.: Het kompas voor Den Haag (uitg. door gemeentebestuur; met stratenlijst en 9 plattegronden; 1927); ’s-G. en Scheveningen (uitg. gemeentebestuur; 1913); J. Gram, 's-G. voorheen en thans (1905); Jaarboekje „Die Haghe”; Beknopt jaarboek 1933 van het Stat. Bureau der gemeente 's-G. Blaauw. Geschiedenis. De gesch. van G. begint tusschen 1247 en 1250, wanneer de Roomsch-koning Willem II, teruggekeerd na zijn verheffing, besluit een zijn nieuwen staat waardige woning te bouwen in een zgn. haghe, d.i. een geëximeerd grafelijk gebied, hier de haghe,bepaald doorZijdewinde,Schenk, Loozerlaan en Noordzee, gunstig gelegen op het kruispunt der wegen Delft—Scheveningen en Haarlem—’s Gravenzande, gedeeltelijk zwaar beboscht, doorsneden door stroomend water, zeer geschikt voor residentie van een vorst, gelegenheid biedend tot jagen en visschen. De ca. 1250 begonnen bouw van een woonhuis en een „groote sale” was 1256 (Willem’s sterfjaar) nog lang niet voltooid; Floris V bracht de plannen, sterk gewijzigd, ten uitvoer; hij legde de kiem voor het Binnenhof en bouwde de „groote sale”: de Ridderzaal, met houten overkapping. Bijgebouwen, ambtenaarswoningen, woonhuizen van aanzienlijke edelen, zich planloos aansluitend rondom Binnenhof en Hofvijver, deden in de volgende eeuwen de grafelijke residentie uitgroeien tot een welvarend dorp, waarin zich in de 15e e. een bloeiende lakenindustrie ontwikkelde.
In de 16e e. leed G. herhaaldelijk door plundering (1528 door Maarten v. Rossum), branden en epidemieën, was in het begin van den Tachtigjarigen oorlog den ondergang nabij, maar bloeide na 1580 op als regeeringszetel en residentie der stadhouders en heette spoedig in de brieven der alhier geaccrediteerde gezanten: le plus joli village de L’Europe. In de 17e e. werd het met een gordel van grachten omgeven, waardoor het eenigszins het gesloten karakter van een stad kreeg. Omwald is het nooit; als niet-stad had het geen stem in eenig Regeeringscollege; het werd bestuurd door de zgn. „sociëteit”, bestaande uit afgevaardigden der Hooge Staatscolleges.
Het telde ca. 1795 ong. 40 000 inw. Sinds 1813 is het snel uitgegroeid in beteekenis en wereldnaam; als residentie en regeeringszetel is het het brandpunt van nationale en intern, belangen en van een societyleven als nergens anders in Ned. aardt. Vooral in de 20e e. is G. door het Hof van Arbitrage en het Permanente Hof van Intern. Justitie, gevestigd in het Vredespaleis (1913), intern, centnim geworden. Daarnaast is het ook als fabrieksstad van beteekenis geworden. De ontwikkeling van Scheveningen heeft die van G. zelf sterk beïnvloed en op de bevolking een eigenaardig stempel gedrukt.
G. trekt steeds veel gezeten renteniers, gepensionneerden, oud-Indischgastcn. Er is levendige belangstelling voor wetenschap en schoone kunsten (zie sub: G. als woon- en werkstad, in dit art.). De 19eeeuw’schestadsuitlegheeft veel te wenschen overgelaten; de 20-eeuwsche, uit stedenbouwk. oogpunt veelszins geslaagd, heeft G. met Scheveningen en de omliggende gem. tot een complex doen samengroeien, wat bestuurlijke problemen deed rijzen, die nog om oplossing vragen.
Floris V is de bouwer van de grafelijke kapel (Maria ten Hove), die na de Hervorming hofkapel der stadhouders bleef en 1807 aan de Kath. terugkwam; zij werd in 1875 door den Staat gekocht en 1879 afgebroken. Floris V stichtte ook de parochiekerk (S. Jacob), onder Albrecht van Beieren herbouwd, 1539 verbrand, 1550 in den huidigen vorm herbouwd, 1566 door den beeldenstorm getoisterd, 1572 aan den Kath. eeredienst onttrokken, tot 1576 af en toe nog voor Kath. godsdienstoefeningen gebezigd, sedert Ned.-Herv. hoofdkerk. Vóór de Hervorming werd ze bediend door Norbertijnen. Belangrijk was ook het Dominicanenklooster, waarvan de kerk (Voorhout) over is (Herv.). Tot 1605 is Den Haag ten hoogste af en toe door priesters van elders bezocht.
Sinds 1605 is er een vaste seculierenstatie, later in tweeën vertakt: de statie Oude Molstr., die dank zij pastoor J. v. Bijleveldt bij de Utr. scheuring behouden bleef en voortleeft in de S. Jacobskerk (Parkstr.), en de statie Juffrouw-Idastr., met pastoor F. W. van Dalennoort aan de Oud-biss. clerezie vervallen en ter plaatse voortlevend als Oud-Katholieke kerk. Sinds 1617 was vooral de Jezuïetenmissie van beteekenis, begunstigd door de ambassadeurs der Kath. mogendheden, door de aan de Oranje’s nauw verwante Port. vorstelijke familie en door Maurits en Fred. Hendrik doorloopend beschermd.
Van 1627 tot 1718 hadden de Jezuïeten een statie in de Juffr.-Idastr.; daarnaast bedienden zij de voor het publiek geregeld toegankelijke kapellen der Fr. en (sedert 1649) der Sp. legatie, resp. Casuariestr. en Westeinde. Beide legaties moesten zij 1767-1768 opgeven. Zij werden overgenomen door Franciscanen. De Sp. kapel (Westeinde) kwam 1822 aan de Jezuïeten terug; de Fr. bleef aan de Franciscanen (sedert 1846 Boschkantkerk). Onder begunstiging der Port. vorstelijke familie kwam ca. 1650 een Carmelietenstatie op, speciaal voor het talrijke Fransch-sprekende deel der Kath. bevolking.
Deze statie, spoedig van de Port. bescherming losgemaakt, is sedert 1674 in de Assendelftstr. gevestigd, 1816 aan de seculieren overgegaan en kreeg 1822 haar huidige kerk (S. Willebrord). De 19e en 20e e. brachten grooten opbloei, geregelde stichting van nieuwe parochies met scholen, liefdadige en cultureele instellingen (zie sub I in dit art.).
L i t. Een mod. gesch. v. G. ontbreekt. Rijk materiaal in : Haagsch Jaarb. (1889-1900), Die Haghe (jaarb. der gelijkn. ver., sinds 1900). Verder o.a.: J. de Riemer, Beschr. v. G. (2 dln. 1730-’39); Allan, De stad G. (1859); v.
Stockum, G. in den loop der tijden (1889); Gram, G. in onzen tijd (1893); id., G. voorheen en thans (1905); Hist. atlas v. G. (5 afl. 1915-’23); Smit, Den Haag i.d. Geuzentijd (1922); v. Deventer, v. Gelder e.a., Het boek v. Den Haag (1934); v.
Zuiden en v. Gelder, Haagsche straatnamen (1909). Een monogr. over de gesch. v. h. Katholicisme te G. ontbreekt; gedeeltelijk wordt daarin voorzien door art. in Bijdr. bisd. Haarl. (zie: LI, 25), en: Albers, S.Tcresiakerk (1916); Hageraats, R.K. weeshuis(1916);Gribling, S.Willibrorduskerk(t922); Bruggeman, Oud-Kath. Kerk i.d.
Juffr.-Idastraat (1922); Meijsing, S. Jacobuskerk (1928); Witteman, Gedenkb. 100-j. best. R.K. begraafpl. (1930). Rogier. Haagsche school, verzamelnaam voor een groep schilders, die zich ca. 1870 in Den Haag vestigen, en die op impressionistische wijze schilderen. Deze groote kunstenaars (Josef Israels, Mesdag, Mauve, de Marissen e.a.) zijn dus tijdgenooten der Fr. Impressionisten, met wie zij gemeen hebben, dat de romantische stemming overwonnen is en dat zij den direct uit de natuur ontvangen indruk spontaan weergeven op sterk synthetische wijze. De schilders der Haagsche School vertolken vóór alles de visueele emoties van kleuren, toon, licht en atmosfeer, die zij bij het zien van het Ho 11. landschap en binnenhuis ondergingen. Hun koloriet is daarbij veel gedempter, „toniger” dan dat der Fr.
Impressionisten. Interessant is in dit opzicht een vergelijking van Holl. riviergezichten door Jaap Maris bijv. en Claude Monet, die aan de Zaan heeft gewerkt. Den Haag gaf door zijn rijke afwisseling van natuur een groote verscheidenheid van motieven aan deze schilders(zee,duinen, polderlandschap).
Korevaar-Hfisseling.
Vredesconferenties te *s-Gravenhage. Op het eind der 19e eeuw begon men in te zien, dat er voor de vredesbeweging gewerkt moest worden. Leo XIII schreef in een zijner encyclieken: „Gedurende jaren is de vrede niets anders dan schijn. In plaats van wederkeerig vertrouwen is wantrouwen gekomen” (24 Juni 1894).
Steeds meer staatslieden begonnen zich met de vredesproblemen te bemoeien, vooral omdat men inzag, dat de steeds toenemende bewapening te zwaar op de volkeren drukte. Ten slotte riep Nicolaas II van Rusland, zoowel uit politieke als ideëele redenen, op 12 Aug. 1898 de staten op voor ccn alg. conferentie te G. In de circulaire van Mourawiew, minister van Buitenl. Zaken van Rusland, werden als punten ter behandeling opgenomen o.a. beperking van bewapening, verbod v. h. gebruik van nieuwe vuurwapenen, verbod van duikbooten, facultatieve arbitrage. Ook aan Leo XIII werd de oproep ter hand gesteld. Door middel van kardinaal Rampolla werd den Russ. keizer geantwoord, dat met die bijeenroeping een der vurigste wenschen van den paus gevolgd werd.
Onderwijl verkreeg Italië de uitsluiting van den paus, zoodat koningin Wilhelmina den paus niet uitnoodigde. Toch deed de koningin wat in haar vermogen was. Vandaar de briefwisseling tusschen beiden. Op 18 Mei 1899 werd de Eerste Conferentie in het Huis ten Bosch geopend. Er waren 26 staten vertegenwoordigd. Drie verdragen kwamen tot stand.
Van de hooggestemde verwachting is niet veel terecht gekomen, al moet gezegd worden, dat zeker in dit opzicht alle begin groote moeilijkheden heeft. Al kwam van ontwapening niets terecht, toch was de doorbreking van het systeem vrede-oorlog door arbitrage van groote beteekenis.
In April 1906 riep Rusland de staten tot een Tweede Conferentie bijeen. Op 14 Juni 1907 werd zij geopend. Thans waren 44 staten aanwezig. Eigenlijk vredeswerk werd ook thans bijna niet bereikt. De meeste verdragen hebben betrekking op het oorlogs- en neutraliteitsrecht.
Op 26 Juni 1914 noodigde de Nederlandsche min. v. buitenl. zaken Loudon de landen uit om een vertegenwoordiger aan te wijzen voor een op 1 Juni 1915 te houden congres. De Wereldoorlog verhinderde de voortzetting. Sindsdien doet de Volkenbond het werk.
De in 1899 tot stand gekomen verdragen hadden betrekking op: 1° de vreedzame beslechting van internationale geschillen (zie > Arbitragehof). 2° De wetten en gebruiken bij landenoorlog. 3° De toepassing van de Roode-Kruisverdragen op den Zeeoorlog.
In 1907 kwamen 14 verdragen tot stand: 1° vreedzame regeling van internationale geschillen (herziening van het verdrag van 1899). 2° Beperking van het gebruik van wapengeweld bij het innen van schulden uit overeenkomst. 3° Opening van de vijandelijkheden. 4° Wetten en gebruiken van den landoorlog. 5° Rechten en plichten van onzijdige machten en personen in geval van landoorlog. 6° Rechtstoestand van vijandelijke handelsschepen bij het begin van de vijandelijkheden. 7° Verandering van handelsschepen in oorlogsvaartuigen. 8° Plaatsing van onderzeesche zelfwerkende mijnen. 9° Bombardement door zeemachten in tijd van oorlog. 10° Toepassing op den zeeoorlog van de RoodeKruis-Overeenkomsten. 11° Zekere beperking van uitoefening van buitrecht in zeeoorlog. 12° Oprichting van een internationaal prijzengerechtshof. 13° Rechten en plichten van onzijdige mogendheden in geval van zeeoorlog. 14° Verklaring terzake van het verbod van projectielen en ontplofbare stoffen uit ballons te werpen. Het verdrag t.a.v. het prijshof is niet tot stand gekomen, daar Groot-Brittannië niet ratificeerde. Het was van meening, dat eerst t.a.v. het prijsrecht internationale regels moesten vastgesteld worden. Daarom is in 1909 de Londensche zeerechtconferentie bijeen geroepen, welke regels vaststelde, die later door het Iloogerhuis verworpen zijn. L. Janssens. L i t.: H. Wehberg, La contribution des conférences de la paix de la Haye au progrès du droit international, Recueil des cours Acad. de Droit Internat. (XXXVII).
Voor de conferentie in 1921, omtrent den inhoud van cognossementen, > Hague rules.
Over de Haagsche Conferenties inzake Internationaal Privaatrecht, > Internationaal Privaatrecht.
Conferentie te ’s-Gravenhage in 1930. Met het doel de kwestie der herstelbetalingen definitief te regelen, had in Febr. 1929 te Parijs een vergadering van deskundigen plaats gehad, waaruit het Young-plan was ontstaan. Daarna hielden in Aug. 1929 te Den Haag de politieke vertegenwoordigers van de geïnteresseerde landen: Duitschl., Eng., Frankrijk, België, Italië, Japan, de V. S. v. Amerika, enz., een vergadering, waarbij vooral Stresemann, Briand en Snowden de hoofdrol speelden: een hevige discussie ontstond over het aan Eng. toe te kennen bedrag in de herstelbetalingen; Stresemann kon de totale ontruiming van Rijnland bewerken, maar tot een volledig accoord kwam het niet. Een nieuwe conferentie greep plaats 3-20 Jan. 1930; Briand was vervangen door Tardieu, Stresemann door Curtius. Ditmaal werd een volledig accoord bereikt over de organisatie van de Bank voor Herstelbetalingen te Bazel, het statuut van de D. spoorwegen als garantie voor de betalingen; een regeling over de Oostenr.-Hong. herstelbetalingen werd eveneens getroffen; op aandringen van Tardieu werden sancties voorzien in geval van D. tekortkoming. > Youngplan.
L i t.: Fr. Raab, Die Ergebn. der Haager Konf. (1929); id., Der neue Plan (1930). Cosemans. Haagsch Correspondcntiebureau, het te Den Haag gevestigde persbureau, dat door de Ned. regeering vaak gebruikt wordt om mededeelingen voor de dagbladen te verspreiden. Men kent het daarom een officieus karakter toe.