Graffiti - Inschriften of teekeningen, die op gedenkteekens of muren van de Oudheid ingekrast stonden. De opgravingen te Pompeii alleen hebben er enkele duizenden aan het licht gebracht.
Gewoonl. zijn het onhandige reproducties of caricaturen, kinderschrift, namen, rekeningen en vooral erotische inschriften, vanaf de idyllische tot de meest obscene.Bekend is het te Rome gevondene g., waar Christus met ezelshoofd wordt voorgesteld. E. de Waele Grafhorst Gem. in de prov. Overijsel, gelegen 3 km ten N. van Kampen, aan het Ganzendiep; opp. 212 ha, ca. 750 inw. (69% Ned. Herv.). De bodem bestaat uit rivierklei en eenig zand; in het Z. is grasland met veeteelt, hooibouw en biezensnijden. Mattenvlechterij. G.had vroeger stedelijke rechten. Wierdsma Grafkapel Naar het voorbeeld der rotondevormige Grafkerk te → Jerusalem bouwde men ook in Westersche landen een zgn. g., waarin soms het lijk werd geborgen; o.a.
Eichstatt (12e e.),Görlitz(ca. 1500), Augsburg (St. Annakerk), Dordrecht (O. L. Vr. Kerk, 14e e.). Uit den tijd der Barok zijn o.a. de kapel der Medici te Florence, de Schönbornkapel te Würzburg. In Eng. heeft men de → Chantry Chapel (kathedr. van Winchester). → Mausoleum.
Lit.: A. Michel, Hist. de l’art (register 113); A. Kuhn, Allg. Kunstgesch. (register 70); C. Enlart, Archit. relig. (II 21920, 914). p. Gerlachus Graflegging van Christus vergelijk den index in kolom 831 /832).
In de kunst is de g. veelvuldig behandeld. De oudste bekende voorstelling is een muurschildering te Tokale Kilisse (Cappadocië) uit de 10e e.: Joseph van Arimathea en Nicodemus dragen het Lichaam van Christus in doeken gewikkeld ten grave. Het vond navolging in Italië: Duccio en Giotto, Raffael, Titiaan en Tintoretto. Ook de Ned. Primitieven, ofschoon minder veelvuldig dan men aanvankelijk zou meenen, hebben dit thema behandeld: Bouts, Meester der Mansi-Magdalena te Gent, Metsijs. Bij deze laatsten is de voorst. reeds dramatischer van uitbeelding geworden: de H.
Maagd, Maria Magdalena en de heilige vrouwen brengen een levendigheid bij, die ontroert. Sedert de 15e e. vooral in de beeldhouwkunst behandeld: in Frankrijk talrijke „Sépulchres du Christ”, waarbij als uiting der volksdevotie groepen van levensgroote beelden de g. uitbeelden. De hoofdfiguren zijn gekleed in de kleeding der rijke burgers en een tiaditioneele noot ziet men bij de verschillende uitbeelding van Maria Magdalena. Voorbeelden te Salers (Cantal), Saint-Mihiel (door Ligier Richier), Solesmes e.a. In Duitschland zijn de Kruiswegstaties, w.o. een g. van Adam Krafft te Neurenberg, bekend, alsook een g. te Bingen; in Italië is de g. door Jean de Boulogne (16e e.) te Genua beroemd. Ook zijn voorbeelden bekend in email, glas-in-lood en vooral op de bronzen deuren van Ital. kerken (Benevento).
De Ned. beeldsnijders namen het niet zelden als onderwerp hunner altaarstukken, zoodat men nog veel kleine houtsculpturen, de g. voorstellend, in Ned. musea vindt. Sedert de ontwikkeling van de Kruiswegdevotie was de g. als onderdeel van den Kruisweg een noodzakelijk te behandelen gegeven.
Lit. : L. Bréhier, L’art chrét. (21928, 155, 262, 355. 371-372) ; E. Mâle, L’art relig. de la fin du M.A. en Fr, (1925, 132-140) ; K. Smits, De Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933, 113-114) ; A.
Michel, Hist. de l’art (reg., 230) ; A. Kuhn, Gesch. der Malerei (115) ; C. Enlart, Manuel d’archéol. fr. (II 21920, 761). p. Gerlachus Grafmonument (zie ook → Graf, B). Behalve de → grafkapel, cenotaaph of sarcophaag, graftombe, grafzerk of mausoleum richtte men ter nagedachtenis van den overledene sedert de 15e e. een kleiner g. op van steen, hout of metaal, ingebouwd in den binnenof buitenmuur der kerk, bij de plaats, waar de overledene rustte. Dit g. bestaat gewoonlijk uit epitaaph, waarboven in beeldhouw- of graveerwerk een voorstelling der H.
Drievuldigheid of scène uit het Lijden van Chr., soms H. Maagd of overleden persoon in knielende houding (→ Graf, sub B, e.). Bekende g. te Breda (Gr. Kerk: g. v. Assendelft), Leuven (St. Pieter), Geel (H.
Dymphna), Doornik (kathedraal) e.a. In den modernen tijd heeft men op begraafplaatsen en kerkhoven aan het gebruik van g., graftombe (cenotaaph) en grafzerk vastgehouden, maar daarnaast heeft men het kruisbeeld, staande grafsteenen en soms weinig Christelijke monumenten (afgeknotte zuil en anderen) ingevoerd.
Lit.: E. Reusens, Eléments d’archéol. chrét. II), 321-324) ; Gildeboek (XVI 1933) ; Ausstattungskunst im Gotteshause (1933—’34, 175). p. Gerlachus Grafschennis Ned. Recht. Het opzettelijk schenden van een graf of het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen of beschadigen van een gedenkteeken, opgericht op een begraafplaats, is strafbaar gesteld in art. 149 Ned. Wetb. van Strafrecht.
Grafschennis is vlg. het Belg. Recht een misdrijf, dat bestaat uit elke handeling, welke het graf of het stoffelijk overschot van een mensch onteert of schendt (art. 453 W. v. S. R.). De wet straft eveneens het vernielen, omwerpen, verminken of beschadigen van graven, herdenkingssteenen of grafsteenen (art. 526 W. v. S.R.). Collin Grafschrift Van oudsher worden op de graven naam, geboorte- en sterfdatum van den overledene aangebracht, dikwijls aangevuld met levensbijzonderheden of lofspraken; vaak ook komen er aanroepingen en gebeden, alsmede symbolen, op voor. Van bijz. belang zijn de oud-Christelijke grafschriften der → catacomben, waaruit veel over het godsdienstige leven en de geloofsovertuiging van de Christenen der eerste eeuwen is te leeren.
De latere g. hebben niet zelden ook waarde voor de heraldiek.
Lit.: Kaulmann, Handb. der altchristl. Epigraphik (1917); Diehl, Inscript. Lat. Christ. Veteree (3 dln. 1925-’31) ; Dict. d’Arch. chrét. et de Liturgie (VII, s.v. inscriptions).