Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Ginneken

betekenis & definitie

Ginneken - (c. a.), gem. in de prov. N.

Brabant ten Z.O. van Breda; opp. 5 736 ha, ong. 14 500 inw., waarvan ca. 12 000 Kath. en 2 000 Prot. G. bestaat uit de parochiedorpen Ginneken, Bavel en Ulvenhout, verder uit de buurtschappen Galder, Strijbeek en Heusdenhout.

In G. een bloeiende middenstand; veel vreemdelingenverkeer; er wonen veel gepensioneerden en renteniers. In Bavel en Ulvenhout vooral landbouw en veeteelt.

Te G. is veel natuurschoon; vermaard zijn het Mastbosch en Ulvenhoutsche bosch, beide eigendom van den Ned. Staat.

In deze gem. is het klein-seminarie van het bisdom Breda gevestigd (IJpelaar). Het kasteel Bouvigne is het centrum van het Kath.

Vrouwelijk Jeugdwerk. Bekend zijn het St.

Laurensgesticht, verpleging van ouden van dagen en pension; Bad Wörishofen, Duivelsbrug, geneeskundige badinrichting en herstellingsoord, inrichting voor physische therapie; stichting Moederheil, verloskundige kliniek voor gehuwde en ongehuwde moeders; Rijkstuchtschool voor jongens.

Bezienswaardigheden zijn: de Prot. kerk. met ervoor het Citadelmonument, opgericht ter eere van de verdedigers van Antwerpen in 1830 en vlg. jaren, met het graf van generaal Chassé, den aanvoerder.

De fraaie Kath. kerk van G. is gebouwd door dr. Cuypers; bezienswaardig zijn verder de oude kapellen van Heusdenhout, Galder en Strijbeek. Vroeger vormden Ulvenhout en Ginneken één parochie, slechts bekend onder den naam van Ginneken.

Ong. midden 17e e. verloor G. zijn kerk en gingen de Kath. de heilige diensten bijwonen in de St. Luciakapel te Meersel in de Z.

Nederlanden. Toen kregen zij een schuurkerk te Ulvenhout en bleven aan die parochie onderhoorig tot 1836, in welk jaar G. weer tot een zelfstandige parochie is verheven.

In 1845 is een nieuwe mooie kerk geconsacreerd en aan den H. Laurentius toegewijd.G., het eerst vermeld in 1246, vormde vroeger samen met Ulvenhout een heerlijkheid.

Lit. : Krüger, Kerkel. gesch. v.h. bisdom Breda (III).