Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gewoontevorming

betekenis & definitie

Gewoontevorming - Een gewoonte ontstaat, als wij eenzelfde handeling dikwijls en regelmatig op dezelfde wijze herhalen. Een gewoontehandeling heeft als kenmerk, dat ze automatisch wordt verricht, dat ze dus niet telkens gecontroleerd wordt door het verstand.

Het meerendeel van onze dagelijksche handelingen zijn gewoontehandelingen en deze hebben dus een groote beteekenis voor ons leven. De gewoonte heeft het karakter van een instinctieve handeling, die eigenmachtig is en meestal geen gelegenheid laat voor vrije wilskeuze: „gewoonte is een tweede natuur”.

Door dit karakter maakt een gewoonte het doen van het goede gemakkelijk als ze zelf goed is, maar evenzeer brengt ze gemakkelijk tot het kwade als ze zelf verkeerd is. Door gewoonte doet een kind het goede, maar ook het kwade, lang voordat het door zijn geweten over goed en kwaad wordt ingelicht.

En ook op lateren leeftijd zal de gewoonte in veel gevallen den doorslag geven voor het doen en laten, wanneer het oordeel niet duidelijk is en het geweten niet krachtig genoeg spreekt. Een gewoontehandeling kost geen inspanning en geen overleg: gewoontevorming geeft een besparing van kracht en van tijd.

In vele gevallen stelt een gewoonte zelfs in staat om twee dingen tegelijk te doen: breien en lezen. De gewenning begint al in de eerste levensjaren en de meeste gewoonten zetten zich in de kleuterjaren vast.

Aanvankelijk is gewoontevorming niet meer dan dressuur, maar zoodra een kind beseffen kan, wat het doen en laten moet, dient men zich te verzekeren van zijn vrije en zelfstandige medewerking. Dit geldt zeer in het bijzonder voor godsdienstige gewoonten.G. houdt ook in: het ontwennen aan verkeerde gewoonten. Dat is niet gemakkelijk. Men moet zooveel mogelijk vermijden, dat kinderen gelegenheid hebben een verkeerde gewoontehandeling te doen, en daarnaast moet men oefening geven in een contrasteerende goede daad: slordigheid wordt afgeleerd door stiptheid, egoïsme door altruïsme. Bij de ontwenning zal dwang niet altijd gemist kunnen worden, maar de leiding zal meer effectief zijn, naarmate een kind uit eigen beweging meewerkt om van een verkeerde gewoonte af te komen. Ook moet men er zich rekenschap van geven, dat natuurlijke middelen niet altijd voldoende zijn om een verkeerde gewoonte af te leeren. In veel gevallen heeft men er Gods bijstand voor noodig.

Lit.: Peeperkorn, De zedelijke wilsvrijheid, haar groei en volle wasdom (1935); Hall, Pedagogical problems (New York 1911); F. Lindworsky, Willenschule (Paderborn 1927); A. Eymieu, Le gouvernement de soi-même (Parijs 1921).

Verbeeten. Gewoontevorming bij dieren bestaat hierin, dat deze zich actief aan nieuwe toestanden leeren aanpassen; behalve zintuigelijke waarneming veronderstelt ze dus ook geheugen. De g., die men gemakkelijk bij hoogere dieren kan opmerken, vindt men ook bij de lagere (bijv. wormen, stekelhuidigen, zeeanemonen). Men bestudeert ze door de proefdieren in voor hen nieuwe en (bijv. door straf of belooning) zinvolle omstandigheden te brengen en na te gaan, hoe vlug zij zich nieuwe, daarbij passende gewoonten eigen maken. Zoo leerde bijv. een springspin (attus) vliegen te ontwijken, nadat men haar eenige malen een in terpentijn gedoopte vlieg had aangeboden, terwijl ze andere insecten evenals gewoonlijk bleef vangen. Het onderzoek naar de g. is van belang voor tal van dierpsychologische vraagstukken.

Lit.: Buytendijk, Psychologie der dieren (II 1932).

Hüffer.

< >