Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gebruikswaarde

betekenis & definitie

Gebruikswaarde - In de econ. waardeleer worden twee g. onderscheiden: de objectieve en de subjectieve g. De eerste duidt aan, dat een goed op grond van de in dat object gelegen eigenschappen de geschiktheid bezit om gebruikt te' worden ter bevrediging van behoeften.

Steenkool en hout kunnen branden en aldus de behoefte aan verwarming bevredigen. Vleesch heeft een zekere voedingswaarde.

Deze objectieve g. is echter nog geen econ. waarde. Deze ontstaat pas, wanneer een subject, een individu, werkelijk een behoefte heeft, die bevredigd kan worden door de aanwending van een goed, dat de eigenschap heeft om deze concrete behoefte te kunnen bevredigen.

Er ontstaat nu een betrekking tusschen het object en het behoevende subject, welke betrekking zich uit in het door het subject uitgesproken oordeel: dit goed bevredigt door het gebruik mijn behoefte en heeft derhalve waarde voor mij. Deze waarde is de subjectieve g., wier hoogte afhankelijk is van de belangrijkheid en de dringendheid van de subjectieve behoefte en de graad van geschiktheid van het object om in de gevoelde behoefte te voorzien.

De subjectieve g. is door de ➝ Oostenrijksche School tot grondslag genomen van de waarde- en prijsleer. ➝ Grenswaarde-theorie.Cobbenhagen. In de bedrijfseconomie heeft het begrip gebruikswaarde een rol gespeeld in de leer der kostprijsberekening en in de balansleer. Zoowel voor de ➝ waardeering van het kostenoffer in den kostprijs, als van de vermogensbestanddeelen in de balans, achtten vsch. schrijvers de gebruikswaarde de aangewezen norm. Nauwkeurig omschreven op zijn inhoud werd het begrip niet. Tegelijkertijd gebruikte men het als synoniem voor ➝ rentabiliteitswaarde en voor bedrijfswaarde, d.i. de aanschaffingswaarde der vaste activa, verminderd met de afschrijvingen. Het begrip is dan ook moeilijk te omlijnen en zou geen anderen inhoud kunnen hebben dan waarde, afgeleid uit de opbrengsten met de vaste activa verkregen. Het is dan echter onmogelijk voor het afzonderlijke vermogensbestanddeel een gebruikswaarde te bepalen, los van de waarden der overige bestanddeelen.

In deze opvatting is ze dus inderdaad synoniem met rentabiliteitswaarde en speelt dan voor het afzonderlijke bestanddeel slechts een rol bij de beoordeeling van de al of niet aanschaffing van een actief. Men vindt in de literatuur het begrip thans vrijwel niet meer gebruikt. In de Ned. belastingwetgeving vindt men de gebruikswaarde soms in een bepaalden vorm voorgeschreven, als „de verkoopwaarde bepaald overeenkomstig de bestemming van het actief”.

Lit.: R. Passow, Die Bilanzen der priv. und der öffentl. Unternehmungen (I 1918, hfst. V en VI).

C. Janssens.