Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bezit

betekenis & definitie

Bezit - I. (Economie), ➝ Eigendom.

II. Belg. Recht.

Bepaling. Men heeft het b. over een zaak, wanneer men stoffelijk deze zaak onder zijn macht heeft, met den wil zich tegenover haar te gedragen als eigenaar of gelijk welk ander zakelijk recht op haar uit te oefenen. Juridisch mag b. niet worden verward met het eigendomsrecht: de bezitter is niet noodzakelijk eigenaar van het goed, dat hij bezit.

Het b. is dus eerst en vooral een feit, waaraan de wet zekere rechtsgevolgen verbindt.

Uit bovenstaande bepaling kan men dadelijk afleiden, dat het b. twee bestanddeelen omvat:

a) het houden van een zaak (corpus): stoffelijk bestanddeel en b) de wil om zich ten opzichte van die zaak op een bepaalde wijze te gedragen (animus): het psychologisch bestanddeel. Bovendien vloeit uit deze bepaling voort, dat het b. alleen verband houdt met zakelijke, niet met persoonlijke rechten: eigendom, vruchtgebruik, gebruik, bewoning, erfdienstbaarheden, cijnspacht, pand en genotspand kan men bezitten. De huurder, inbewaringnemer, of bruikleener van een goed zijn er integendeel alleen „houders” van, geen bezitters: zij houden niet met den wil, animus, een zakelijk recht uit te oefenen: zij zijn bezitters ter bede of ten onbestendigen titel (à titre précaire).
2° Ontstaan en verlies. Men verkrijgt het b.:
a) hetzij eenzijdig, door het vereenigen in zich der twee bestanddeelen, waarvan hierboven sprake is: corpus en animus;
b) hetzij door contractueele overdracht;
c) hetzij uit kracht der vet: door het overlijden van den bezitter gaat het bezit over op zijn erfgenamen of algemeene opvolgers. Het verlies van één der bestanddeelen van het b. heeft het verlies er van ten gevolge.
3° Rechtsgevolgen. Hoofdzakelijk drie.
a)Ten opzichte der onroerende goederen komt door het b. een vermoeden van eigendom tot stand. En de bezitter te goeder trouw van een roerend goed wordt beschermd door art. 2279 Belg. B.W., 2014 Ned. B.W., waarin bepaald wordt, dat zijn b. alleen een voldoenden titel vormt, die hem tegen alle opvordering beschermt.
b) Tegenover ontzetting uit bet bezit en stoornis wordt de bezitter door speciale bezitsvorderingen beschermd, c) ln zekere gevallen wordt de➝ eigendom verkregen ten gevolge van b. De bezitter te goeder trouw in den zin van art. 605 Ned. B.W. (Belg. B.W. art. 549) wordt eigenaar van de vruchten, die de zaak afwerpt.
4° Eigenschappen, die het b. moet vertoonen, om door de wet te worden beschermd. Ten einde de voordeelen te kunnen inroepen, waarvan hierboven gewag wordt gemaakt, moet het b. voortdurend en onafgebroken zijn, vredig, openbaar en ondubbelzinnig.
a) Onder voortdurendheid wordt verstaan het uitoefenen van bevoegdheden, aan het b. verbonden, zonder abnormale onderbreking, b) Vredig. Wanneer het b. ten gevolge eener gewelddaad werd verkregen, wordt het door de wet niet beschermd, zoolang het geweld voortduurt, c) Openbaar. Het b. moet ook worden uitgeoefend ten aan zien van eenieder, zonder dat het verborgen wordt: men zou door dit verbergen de onrechtmatigheid van het b. opvallend maken, d) Ondubbelzinnig. Er is dubbelzinnig b., wanneer de uiterlijke daden door den bezitter gesteld, anders kunnen uitgelegd worden dan als zijnde het gevolg van het recht, waarop hij aanspraak maakt.
5° Bezitsvordering. Het bezit wordt door de wet beschermd, onder meer door de bezitsvordering. Het toekennen hiervan berust op deze dubbele overweging, dat het bezit over ’t algemeen de uiterlijke verschijning is van het eigendomsrecht, en dat een gewelddadige verstoring van de bestaande toestanden, in het belang van den maatschappelijken vrede, niet kan geduld worden.

De bezitsvordering en de eigendomsvordering zijn geheel gescheiden, de eerste heeft geen ander doel dan den bezitter in zijn toestand te handhaven of te herstellen, de tweede strekt tot het toekennen van het eigendomsrecht. Het onderscheid wordt zóó consequent doorgevoerd, dat de verweerder tegen de bezitsvordering zijn eigendomsrecht zelfs niet mag of kan doen gelden.

In België is de vrederechter bevoegd om kennis te nemen van een bezitsvordering, welke de waarde van den eisch ook zijn mag; bevoegd om van een eigendomsvordering kennis te nemen is integendeel de rechtbank van eersten aanleg, telkens als de waarde van de vordering 2 600 fr. te boven gaat.

De Belgische wet van 26 Maart 1876 op de bevoegdheid (art. 4) en het Ned. B.W. (art. 606 en 619) onderscheiden twee bezitsvorderingen, de eigenlijke bezitsvordering en de zoogenaamde redintegrande of actie tot herstel bij gepleegd geweld, die haar eigen voorwerp en haar eigen doel heeft.

De eigenlijke bezitsvordering onderstelt:

1° een onroerend goed of een onroerend zakelijk recht, dat door verjaring kan verkregen worden (dus geen b. voor roerende goederen: B.W. art. 2279);
2° een sedert ten minste een jaar bestaande voortdurend en onafgebroken, vredig, openbaar, ondubbelzinnig en als eigenaar genoten bezit;
3° een ontzetting uit het bezit of een stoornis in het bezit, die op het oogenblik van de vordering minder dan een jaar geleden heeft plaats gehad (Belg. wet art. 4; Ned. B.W. art. 614). — Tegen de bezitsvordering mag de eigenaar niet in reconventie de eigendomsvordering instellen (vgl. Belg. wet art. 5, Ned. B. Rv. art. 250). De redintegrande of actie tot herstel bij gepleegd geweld (zie B.W. art. 619) is zeer oud: reeds kent de Pseudo-Isidorus in de 9e eeuw een actiospolii ten behoeve van den bisschop, die door geweld van zijn vermogen zou zijn beroofd.

Thans nog berust deze vordering op het beginsel dat: spoliatus ante omnia est restituendus. Eigen richting erkent ons recht niet meer, bijgevolg moet aan dengene, die door geweld of feitelijkheden uit zijn bezit ontzet werd, of gestoord, de mogelijkheid worden verschaft om den vorigen toestand te doen herstellen. De redintegrande beschermt niet alleen den wettelijken bezitter van een onroerend goed, maar ook den eenvoudiger houder (detentor) daarvan. Zij is als een strafmaatregel, die de gevolgen van het onrechtmatig optreden van den rustverstoorder komt te niet doen, al was ook die de rechtmatige bezitter of zelfs de eigenaar. Hij die door geweld in zijn bezit of detentie gestoord werd, wordt hersteld in den voor dien bestaanden toestand, zonder dat daaruit eenig gevolg kan worden afgeleid wat betreft het recht van bezit.

Lit.:

1° België: Galopin en Wille, Les Biens, la Propriété et les Servitudes (Luik 1932, 58 vlg.); Laurent, Principes de Droit Civil (XXXII); Schicks en Vanisterbeek, Traité formulaire de Pratique Notariale (II-III Leuven 1925); De Vos, Bezit, Eigendom en Erfdienstbaarheden (Antwerpen z.j., nr. 16-58); Braas, Précis de procédure civile 1929; Bontemps Compétence (1884).
2° Nederland: Opzoomer-Goudeket, Het Burg. Wetb. verklaard; Diephuis, Het Nederlandsch Burg. Recht; Veegens-Oppenheim, Zakenrecht (II); Asser-Scholten, Zakenrecht (II); Hofman, Ned. Zakenrecht.
3° Frankrijk: Planiol et Ripert, Traité Pratique de Droit Civil Franç. (III, met medewerking van Picard: Les Biens, Parijs 1926, no. 143 vlg.); Josserand, Cours de Droit Civil Positif Franç. (I. no. 1390 vlg. Parijs 1930) ; Collin et Capitant (no. 853 Parijs 1931).