Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Franz Oppenheimer

betekenis & definitie

Socioloog. * 30 Maart 1864 te Berlijn. Oefende van 1886-’95 de geneeskunde uit, hetgeen hem in kennis bracht met de sociale nooden en tot studie der economie aanspoorde; 1919-’29 prof. der sociologie en econ. theorie te Frankfort a. M. Bestrijder van Malthus, Marx en de grenswaardeleer.

Aanhanger van het liberaal-socialisme, dat een synthese is van het liberalisme en het socialisme, in zoover het een maatschappelijke inrichting nastreeft zonder grondrente en kapitaalwinst, maar dit wil bereiken door de vrije concurrentie tot volle ontwikkeling te brengen; het grondbezit, dat een klasse-monopolie schept, moet worden afgeschaft en de grond moet worden overgedragen aan voor iedereen open staande vrije corporaties.Voorn. werken: Grossgrundeigentum u. soziale Frage (1898) ; Das Bevölkerungsgesetz des T. R. Malthus (1901); Das Grundgesetz der Marxschen Gesellschaftslehre (1903); Die soz. Frage u. der Sozialismus (1912); Grundriss der theor. Ockonomie (2 dln. 1926). — Lit.: Werner, O.’8 System des liberalen Sozialismus (1928); Böckenhoff, Der Wirtschaftsbegriff O.’s (1930) ; Diepenhorst, Leerboek van de Economie (1 1934). Borret.

< >