Wanneer sommige metalen, als bijv. aluminium, tantaal, zirkoon, tot anode gemaakt worden in oplossingen van bepaalde zouten (bij Al bijv. boorzure zouten), dan bedekken zij zich met een dunne oxydhuid, welke den stroom een grooten weerstand biedt. Dit proces heet formeeren.
Als kathode geschakeld, laat deze oxydhuid den stroom echter gemakkelijk door. De dikte hangt af van de aangelegde spanning en is daarmede ongeveer evenredig.
Een geformeerde plaat gedraagt zich als een condensator; het metaal en de oplossing vormen de twee bekleedsels, de oxydlaag het diëlectricum. Daar dit laatste zeer dun is (bij Al bij 600 volt ong. 0,001 mm), is de capaciteit zeer hoog, mede als gevolg van de hooge diëlectriciteitsconstante (8 à 10).
De e. c. is uit een aantal van dergelijke geformeerde platen, meestal van Al, opgebouwd. Het is mogelijk in een bepaalde ruimte veel meer capaciteit onder te brengen dan bij condensatoren met papier als diëlectricum.
Men onderscheidt natte en droge e. c., al naargelang het electrolyt dunvloeibaar, dan wel verdikt of in vezelstoffen geabsorbeerd is. Een nadeel van den e. c. is, dat de oxydlaag altijd nog eenigen stroom (lekstroom) doorlaat van de orde 0,1 k 1 mA; voor vele toepassingen (bijv. in gelijkrichters als afvlakcondensatoren) is dit echter geen bezwaar.
Zij kunnen niet gebruikt worden op wisselstroom; de geoxydeerde plaat moet steeds op een positieve spanning gehouden worden, die grooter is dan de amplitudo van de wisselspanning. De e. c. vindt uitgebreide toepassing in de radiotechniek. A.
Claassen